Sivut kuvina
PDF
ePub

voorbereiding was geene opzettelijke

bijna schreef ik zelfbewuste -; zij ligt in den aard van zijn gewonen werkkring. Het gaat hem als den Predikant-Auteur, die in een letterkundig genootschap als spreker zal optreden, en de gewoonte van het in 't openbaar spreken van den preekstoel op den catheder overbrengt, terwijl, bij voorbeeld, de koopman-auteur zich wel degelijk eenige moeite moet geven, ten einde, wat den uiterlijken vorm betreft, niet beneden datgene te blijven wat zijn publiek van hem te vorderen heeft. Dat verschil in werkkring tusschen den Heer Sassen en de meeste der benoemde commissie-leden van 1878 is aan zijn anders zoo helderen blik ontsnapt, en van daar een verschil van meening dat, na deze opmerking, niet blijvend behoeft te wezen.

Mocht hij of iemand anders hierdoor tot de conclusie geraken dat ik bij voorkeur Docenten in de Commissie zoude willen zien zitting nemen, dan protesteer ik bij voorraad tegen die verklaring.

Het bezwaar dat in 1878 bestond kan in latere jaren niet meer wegen. De Minister van justitie is in de gelegenheid eenige maanden vooraf, den in zijn oog geschikte personen, de vraag voor te leggen of zij, casu quo, genegen zouden zijn eene benoeming tot lid dier commissie aan te nemen, en deze kunnen dan alvast hunne gedachten over de zaak laten gaan en zich dus, in den zin waarin ik het bedoel, tot het vervullen hunner taak voorbereiden.

Nog een woord ten slotte:

De Heer Sassen wenscht in de commissie,, specia

[ocr errors]

liteiten" te zien, en ook tegen dien wensch moet ik, tot mijn leedwezen, alweder protest aanteekenen; althans wanneer hij aan het woord,,specialiteit" het denkbeeld verbindt van personen die uitsluitend of bijna uitsluitend een enkel deel der notarieele wetenschap zooals die in het programma omschreven is hebben beoefend. Het gevolg der vervulling van dien wensch zou immers veelal zijn dat òf de eischen, den adspiranten gedaan, te hoog werden gesteld, òf de toelating niet van het voldoen aan die eischen werd afhankelijk gemaakt. In het eerste geval ontstaat schromelijke onbillijkheid jegens de examinandi, in het laatste is noodeloos tijdverlies het gevolg der niet- of slecht beantwoorde vragen. 't Is mij juist om eenheid, niet om veelheid te doen, en het schijnt mij genoeg toe wanneer de adspirant datgene weet wat een goed ontwikkeld en practisch Notaris die in de commissie zitting heeft behoort te weten. Hiermede zeg ik niet dat alleen Notarissen de commissie moeten uitmaken; maar wel dat ieder ondervrager zich op het standpunt van den Notaris behoort te plaatsen, in welk geval de Wijsbegeerte van het recht en andere abstracties even goed buiten behandeling kunnen blijven, als eene uitvoerige bespreking van het Waterstaatsrecht, zooals dat bij de wetten van 9 October 1841 en 12 Juli 1855 is geregeld. J. M. E. DERCKSEN.

Leiden, 24 Juli 1880.

Verkooping krachtens art. 1223 B. W.

VEREISCHTE VAN DE TEGENWOORDIGHEID DES KANTONRECHTERS VOOR DE VORDERING TOT ZUIVERING.

Daartoe door het bestuur der afdeeling Zuid-Holland van de broederschap van candidaat-notarissen in Nederland uitgenoodigd, lichtte ik in de te 's Gravenhage op 23 April jl. gehouden vergadering dier afdeeling, de navolgende stelling toe:

[ocr errors]

,, Bij verkoop krachtens art. 1223 B. W. van

met meerdere hypotheken bezwaarde goederen, ,, is, voor de vordering tot zuivering, de tegen,,woordigheid van den kantonrechter niet nood,, zakelijk."

Ik meen wel te doen mijne motieven voor deze stelling, die geheel in strijd is met de groote meerderheid der over deze zaak genomen rechterlijke uitspraken, ook in ruimer kring bekend te maken. Want al zou ik, notaris zijnde, vooralsnog, tegen mijne opvatting van de wet in, de tegenwoordigheid van den kantonrechter verzoeken, om de onaangename gevolgen te voorkomen, die, bij de tegenwoordige jurisprudentie, uit de afwezigheid van dien rechterlijken ambtenaar voor den kooper zouden voort

vloeiën, wanneer de rechter, eene tegenovergestelde opinie toegedaan, hem zijne vordering tot zuivering ontzegde, dat neemt niet weg, dat men m. i. niet lijdelijk mag berusten in eene opvatting der wet, waarmede men zich niet kan vereenigen, zonder daartegen althans met aanvoering van gronden protest te hebben aangeteekend. Daarom waag ik het in dit tijdschrift eenige plaatsruimte te vragen, ten einde de bovenvermelde stelling nader te verdedigen.

Bij deze verdediging behooren, naar het mij voorkomt, drie punten ter sprake te komen en wel:

1o. de aard der verkooping krachtens het beding van art. 1223 B. W., de zoogenaamde verkooping krachtens onherroepelijke volmacht;

2o. de bepalingen van art. 1254 en volg. B. W. en de motieven die tot het vaststellen daarvan hebben geleid, en

3o. de bepaling van art. 1223 B. W. zelf omtrent de wijze van verkooping.

Ik ga elk dezer punten afzonderlijk behandelen en daarna nog eenige rechterlijke uitspraken bespreken, die met mijn onderwerp in verband staan, voor zoover deze althans niet reeds vroeger verineld zijn.

I.

De aard der zoogenaamde verkooping krachtens onherroepelijke volmacht! Misschien zal menigeen mijner lezers een wrevelig gevoel niet kunnen onderdrukken, wanneer hij dit punt, dat reeds zoo menig

maal het onderwerp van rechtsgeleerde opstellen en rechterlijke uitspraken uitmaakte, wederom door mij behandeld ziet, of zal een glimlach hem op de lippen komen, wanneer hij mij ziet opkomen tegen de gevestigde jurisprudentie van den Hoogen Raad 1), dat de verkooping krachtens art. 1223 B. W. is een vrijwillige verkooping, eene jurisprudentie zóó gevestigd, dat ze Mr. P. P. P. KIST (in Weekblad voor Notarisambt en registratie n°. 535) noopt tot den wensch: Het is te hopen, dat, bij wijziging van ,, dit deel van het Burgerlijk Wetboek, de onherroepelijke machtiging tot zijn recht zal komen, namelijk dat het beding zal worden een recht, waarvan de crediteur suo jure gebruik maakt." Waar echter de gevoelens omtrent dit onderwerp zoo verdeeld zijn en voorname schrijvers de leer van den Hoogen Raad verwerpen, meen ik ook mijne grieven daartegen in het kort te mogen uiteenzetten.

[ocr errors]

وو

Bij het beantwoorden der vraag wat eigentlijk de verkoop krachtens onherroepelijke machtiging en die onherroepelijke machtiging zelf is, heeft men zich, naar het mij toeschijnt, wel eens te veel op een eenzijdig standpunt geplaatst. Men heeft er naar gezocht onder welke rechtshandelingen en rechtsbetrekkingen die de Wet uitdrukkelijk behandelt, ze zouden kun

1) Zie over deze jurisprudentie en andere rechterlijke uitspraken nog nader: SCHERMER, Ontwerpen van notarieele akten deel II bl. 729 en volg.

« EdellinenJatka »