Sivut kuvina
PDF
ePub

kan worden schuld te hebben zoo lang de hypothecaire boekhouding geen zekerheid en werkelijke openbaarheid verschaft?

De wettelijke inrigting van de hypothecaire registers laat ontzaggelijk veel te wenschen over, met het oog op zekerheid van eigendom en hypotheek. Bij veel wat er in kan worden gevonden, wordt er nog maar al te veel in gemist, en eene mededeeling als van G. T. was niet eens noodig om er van overtuigd te worden.

[ocr errors]

eene

In de registers behoorde zeer zeker de bekendmaking dat eene inschrijving aan een ander is overgegaan, ten einde te kunnen beoordeelen of de toestemming tot doorhaling gegeven is door den daartoe bevoegden persoon. Verbod van overgang aardigheid!? van G. T. zou even ongegrond zijn als het weer doen inschrijven van eene hypotheek, die op toestemming van een onbevoegde was doorgehaald; regtens was de inschrijving blijven bestaan, en de herhaalde inschrijving alzoo overbodig, welligt schadelijk, omdat die den verkregen rang zou hebben kunnen doen verliezen.

De hypothecaire boekhouding moet nog heel wat veranderd vóór dat wij kunnen zeggen dat er volledige, bruikbare, en alzoo werkelijke openbaarheid bestaat. Zoo lang die herziening niet is voorafgegaan, blijft het mij voorkomen dat opheffing van de ontbinding ten aanzien van derden het eenig afdoende middel is ter bescherming van het dat wil zeggen aller — regt; en ter voorkoming van gevaarlijke praktijken,

DI. XXXII.

15

die ik hoop dat men niet eerst te keer zal gaan, wanneer het kalf reeds verdronken is.

Wanneer G. T. mij nu maar niet weer al te radicaal mogt vinden, zou ik - op het voetspoor van het Rechtsk. Blad zelfs zoo ver willen gaan, om het reeds uit vroegere contracten bestaande regt op ontbinding tevens op te heffen, of althans aan een zeer korten verjaringstermijn te onderwerpen.

Gouda, 14 Junij 1880.

Mr. P. P. P. KIST, Notaris.

(Overgenomen uit het Rechtskundig Blad No. 384).

Nederlandsche Rechtstaal.

In de Vlaamsche Conferentie der Balie van Gent hield den 29 Januari jl. de heer JULIUS OBRIE, vrederechter te Waarschoot, eene voordracht over de Nederlandsche Rechtstaal, die voornamelijk voor Zuid-Nederland geschreven, ook in Noord-Nederland alle overweging verdient en waarop wij, nu de schrijver ons in de gelegenheid stelde van zijn geschrift kennis te nemen, volgaarne in ruimer kring de aandacht vestigen. Gaarne noemen wij dit geschrift een degelijk gemotiveerde en zeer goed geslaagde pleitrede ten gunste van de eerbiediging onzer moedertaal, zoowel in onze wetten als in onze rechterlijke uitspraken en pleidooien.

Men begrijpt zeer gemakkelijk, waarom de schrij

ver in Zuid-Nederland dien aandrang noodig keurt. Wel heeft te Gent het uitvaardigen der wet op het gebruik der Nederlandsche taal in strafzaken, en misschien wel in de eerste plaats het tot stand komen der Vlaamsche Conferentie der Balie van Gent, dien verblijdenden uitslag opgeleverd dat minstens een vierde der aldaar behandelde rechtszaken in de landtaal wordt bepleit: maar in de meeste Zuid-Nederland

sche steden, bijv. te Antwerpen, pleit men nooit in de moedertaal. Het moge nu waar zijn"

[ocr errors]
[ocr errors]
[ocr errors]

-

zegt

de schrijver dat de onverklaarbare lauwheid of onverschilligheid van zekere advocaten, die, ofschoon zij als Vlaamschgezinden te boek staan, zich nochtans bij het pleiten schier altijd van de Fransche taal bedienen, hiertoe in eene ruime mate bijdraagt; toch meen ik, dat de hoofdoorzaak, waarom het gebruik der moedertaal bij het strafrecht, en inzonderheid bij de burgerlijke en handelsrechtbanken, tot dusverre niet meer toenam, vooral in de vrij algemeene onbekendheid met de Nederlandsche rechtstermen te zoeken is." Niets anders dan prijzenswaardig is het streven van den schrijver, om bij de Belgische hoogescholen de rechtswetenschap ook in de Nederlandsche taal te doen onderwijzen.,, Afgezien nog van het overgroot nut, dat de Vlaamsche studenten, die zich later voor het gerecht van de landtaal zouden willen bedienen, hieruit zouden trekken, zou daardoor worden te gemoet gekomen aan den zoo dikwijls door bevoegde mannen geuiten en alleszins gerechtvaardigden wensch, dat aan zekere vakken van het hoo

ger onderwijs eene meer practische wending zou worden gegeven." Dat de schrijver met warmte er voor ijvert, dat de taal der Belgische wetgeving ophoude uitsluitend Fransch te zijn, en dat de rechtskundige werken der beste Noord-Nederlandsche schrijvers ook meer dan tot dusver in Belgie mogen doordringen, zal zeker in Noord-Nederland met de grootste belangstelling worden vernomen.

Van den toeleg, door SYPKENS (VOORDUIN Ie dl., le st., bl. 369) in zijn gespierde, voor onze Zuid-Nederlandsche broeders niet bijzonder vleiende, redevoering op 5 Juni 1832 in de Nederlandsche Tweede kamer gegeeseld:,, Bij hen (de Belgen) bijna onbepaalde aperij van alles wat Fransch is, met voorkeur, om van dat land liever te wezen een uitgelachen aanhangsel en goed om te worden gedrukt, dan zich geschikt naar Nederlandsche denkwijze en om met ons uit te maken een eigen geheel," vinden wij in het geschrift van den heer OBRIE geen spoor: integendeel, het draagt overvloedige blijken dat de bekame schrijver zoowel de Nederlandsche taal lief heeft als de Nederlandsche rechtsliteratuur waardeert. Wie zal het niet een merkwaardig teeken des tijds noemen, dat op beiden, meer dan vroeger, in Zuid-Nederland wordt acht geslagen?

De schrijver weidt breedvoerig uit over het betreurenswaardig gebruik van bastaardwoorden in de rechtszaal, maar wij hebben alle reden om hem te rangschikken onder de,, verstandige taalzuiveraars," want dat er ook,, onverstandige" zijn, erkent hij,

[ocr errors]

waar hij (bl. 39) zelf zegt:,, In Zuid-Nederland wordt de afkeer voor het gebruik van bastaardwoorden vrij dikwijls wat al te ver gedreven."

Er zijn in iedere taal, en dus ook in de Nederlandsche, zeer vele woorden, die een vreemden oorsprong hebben, maar waaraan het burgerrecht niet meer kan wor den ontzegd. Wij hebben ze als gasten opgenomen, en een eerste plicht van een gastheer is - gastvrijheid. Waar die vreemdelingen door langdurige inwoning geacht kunnen worden genaturaliseerd te zijn, waar zij door veelvuldig gebruik in onze beschaafde familiekringen zijn opgenomen, moeten wij hen in woord en schrift met onze zuiver Nederduitsche woorden gelijkstellen, want wie zou bijv. ingenieur door vernufteling, advokaat door bijgeroepene, praktijk door beroepshandeling of beroepswerkkring willen vervangen? Te recht herinnert de schrijver er ook aan, dat in de Fransche taal vele aan het Nederlandsch ontleende scheepstermen voorkomen.

Dit neemt niet weg, dat er sommige vreemdelingen zijn, die onze rechtstaal kennelijk zoeken te bederven, en die wij niet behoeven toe te laten. Onze wetgeving, vooral onze burgerlijke wetgeving en burgerlijke rechtspleging, vloeit over van bastaardwoorden, die zeer goed door zuiver Nederlandsche kunnen worden vervangen. Waarom vraagt de schrijver wederom te recht van vonnis in het hoogste ressort gesproken, waar men zeer goed kan spreken van vonnis in hoogsten aanleg, terwijl men immers nog spreekt van rechtbank in eersten aanleg? Wij gaan

« EdellinenJatka »