Sivut kuvina
PDF
ePub

de Vorst, dat hij recht had tot het afkondigen der vereischte reglementen, behalve bij de in de Grondwet voorziene gevallen. In de praktijk handelde men in strijd met de theorie der beperkte bevoegdheid. Men was van zijn recht overtuigd, mits de Grondwet slechts niet uitdrukkelijk eene wet had bevolen. Soms kwam zelfs een besluit in de wereld in afwachting eener wet. Men bediende zich ook van besluiten tot aanvulling eener wet. Alleen om klem te geven aan de maatregelen van politie hield men vast aan het beginsel, dat straf alleen mag bedreigd worden volgens eene wet.

Bij de vaststelling der Grondwet van 1815 werd die van 1814 als leiddraad gevolgd. Spreker heeft de ongedrukte notulen der commissie geraadpleegd, alsmede de aanteekeningen van v. MAANEN en RAEPSAET. De onderhavige aangelegenheid werd behandeld 8 Mei 1815 en toen in handen gesteld eener commissie van twee noordelijke en twee zuidelijke leden. De Belgische leden wilden de bevoegdheid van den Vorst nader bepalen en wetsverandering en willekeurige vernietiging van wetten tegengaan. Men dacht daarbij meest aan de administratie, maar in weerwil van de vrees der Belgische leden werd in de Commissie besloten geene verandering in de Grondwet voor te stellen. Veelal spreekt men bij de discussie van reglementen ter uitvoering eener wet: maar daarnaast konden er anderen zijn mits deze slechts niet in strijd waren met bepaalde wetten of met de Grondwet zelve. Eene bepaling der bevoegdheid van den Vorst bleef

achterwege en men achtte zulks ook minder noodig, daar alle reglementen toch bij den Raad van State moesten terechtkomen. Na dezen ging men rustig voort besluiten te maken: ook met straf bepalingen, maar in dit laatste geval nam men toch gewoonlijk zijn toevlucht tot eene wet.

Een nieuw tijdperk begint met de wet van 6 Maart 1818, ten gevolge waarvan Koninklijke besluiten bijkans met wetten worden gelijkgesteld. HOGENDORP stond zoo goed als alleen met zijn denkbeeld, dat langzamerhand meer op den voorgrond treedt, dat de strafbepaling de grens is, waardoor wetten en algemeene maatregelen worden gescheiden. Volgens hem mocht de wetgevende macht van het haar toekomend recht geen afstand doen ten behoeve der Regeering. De na 1818 volgende periode is, zooals bekend is, die der Koninklijke besluiten.

Op de vraag naar de grens tusschen bestuur en wetgeving wees THORBECKE reeds in 1830 op de analogie en den geest der Grondwet, ook al steunde het besluit juist niet op eene wet. De Grondwet van 1848 heeft in dezen toestand eigenlijk geene verandering gebracht. Bij den Koning rust de uitvoerende macht. Het ware te beperkt te gelooven, dat hem niets wordt opgedragen dan de uitvoering der wetten. De zaak blijft onopgelost. Men zou zeggen, dat er in theorie eer uitbreiding van macht heeft plaats gehad dan inkrimping. Ook de praktijk sedert 1848 steunt geenszins de meening van hen, die eene beperking der Koninklijke macht aannemen. Alle opvolgende minis

DI. XXXII.

15

teriën hebben van de bestaande bevoegdheid gebruik gemaakt. Een goed afgerond beginsel inoet men in onze staatsregeling niet zoeken. In weerwil van veler tegenspraak en de tegenwoordige jurisprudentie van den Hoogen Raad, durft spreker niet outkennen, dat bedoelde maatregelen kracht van wet behooren te hebben, altijd onder voorwaarde dat zij met Rijkswet of Grondwet in overeenstemming zijn.

De uitvoerige verhandeling van den heer TELLEGEN, waarvan hier een kort overzicht is gegeven, gaf aanleiding tot een belangrijk debat, waarbij de heeren G. DE VRIES, A. A. DE PINTO, BUYS en OPZOOMER hun afwijkend standpunt verdedigden en in het licht stelden.

Een fictief testament?

Voor de Haagsche Rechtbank werd Woensdag 14 Januari 1880 een vordering bepleit tusschen den heer VAN W. te Delft en den R. K. deken Ch. te Leiden c. s., als testamentaire erfgenamen van wijlen den deken van B., die in 1871 te Delft was overleden. De vordering des eischers strekte tot afgifte aan hem van een veertiende gedeelte der erfenis van den deken VAN B., die een volle neef zijns vaders was. Het testament, door gedaagden overgelegd, werd nl. door den eischer fictief en in strijd met de wet genoemd. Dit beweren werd namens den eischer bij pleidooi toegelicht door den advocaat Mr. W. VAN ROSSEM BZN.

In het testament nl. waren de deken Cн. en nog een Schiedams pastoor tot eenige erfgenamen benoemd, doch de erflater had hen verzocht" om binnen drie dagen de noodige notarieele akte te doen passeeren tot verzekering der uitvoering zijner aan de beide erfgenamen bekende bedoelingen." In deze woorden zag de eischer eene verboden erfstelling, gelijk die in Frankrijk en België steeds voorkomen. Den zoogenaamden erfgenaam is dan bij het leven opgedragen om het vermogen te schenken aan een persoon, die eigenlijk niet erven mag. Dit was ook hier geschied, want de genoemde erfgenamen waren eigenlijk slechts executeurs, terwijl de ware erfgenamen in het testament niet genoemd werden. Het testament was dus slechts fictief en daarom hoopte pleiter, dat de Rechtbank den wettigen erfgenaam hun wettig deel niet zou ontzeggen.

Namens de gedaagden werd de vordering bestreden door den advocaat Mr. DES AMORIE VAN DER HOEVEN, die er op wees, dat het niets afdeed wat in het buitenland geschiedde en in welken geest de rechters daar beslisten, doch alleen wat de Nederlandsche wet bepaalde. Volgens die wet hebben de bloedverwanten geen recht, wanneer er een testament is. In deze zaak bevatte het testament geene verbodene erfstelling, omdat door den erflater niets bevolen werd, doch slechts een verzoek werd gericht tot zijn erfgenamen. Bovendien bleek niet dat de notarieele axten, die zij moesten passeeren, eene beschikking over de geheele nalatenschap betroffen.

Zelfs al ware dit alles niet zoo, dan zou de nu ingestelde actie toch niet opgaan, omdat de eischer dan had moeten vorderen nietigverklaring van het testament. Op alle deze gronden zag pleiter met gerustheid de uitspraak tegemoet.

Wijziging der wet op de naamlooze vennootschappen, in Frankrijk.

De Minister van Finantien in Frankrijk heeft een ontwerp ingediend tot wijziging der wet op de naamlooze vennootschappen, waartoe hij zich voorstelt de misbruiken te weren, waartoe deze maatschappijen aanleiding geven. In dit ontwerp komen de volgende bepalingen voor: De vennootschap is eerst gevestigd, als het kapitaal is volgefourneerd, en heeft vóór dien tijd geen rechtspersoonlijkheid. Het maatschappelijk kapitaal kan door nieuwe uitgifte van aandeelen verhoogd worden, zoodra die uitgifte voor rekening der vennootschap zonder voordeel voor of bevoorrechting van eenigen bijzonderen persoon geschiedt. Boven pari mogen de aandeelen slechts ter openbare inschrijving worden aangeboden, als de vennootschap meer dan een jaar bestaat, en rekening en verantwoording over dat jaar is afgelegd.

De géranten, directeuren en raden van bestuur eener actiënmaatschappij mogen, zoolang zij in functie zijn, noch voor eigen rekening, noch voor die der

« EdellinenJatka »