Sivut kuvina
PDF
ePub

vennootschap in actien speculeeren. Niemand mag gérant, directeur of lid van de commissie van toezicht van twee maatschappijen tegelijk zijn.

Obligatiën mogen slechts uitgegeven worden ter hoogte van de helft van het maatschappelijk kapitaal, na aftrek van den niet in baar geld gestorten inleg. Bezit de maatschappij grond, dan is die grond met eerste hypotheek ten bate der obligatiehouders bezwaard, en voor alle volgende obligatien is de grond verder naar de volgorde der uitgiften verbonden. De obligatiehouders zijn gerechtigd zich door hoogstens vijf personen, met gelijke bevoegdheden als de aandeelhouders, in de algemeene vergaderingen te doen. vertegenwoordigen. Als maatschappelijk kapitaal mag tegenover het publiek slechts vermeld worden, zooveel als werkelijk in contanten of in andere waarden is gefourneerd. Overtreding van al deze voorschriften zal met geldboeten van 500 à 10,000 fr. worden gestraft, terwijl in geval van dolus art. 405 C. P. van toepassing wordt verklaard. Het Openb. Min. is gerechtigd op alle vergaderingen te verschijnen.

De handel in actiën en obligatiën van vreemde maatschappijen is aan dezelfde voorwaarden als die in actien van inlandsche maatschappijen onderworpen. Zij moeten iemand in Frankrijk aanwijzen, die voor de geldboeten verantwoordelijk is.

(Overgenomen uit het Weekblad van het Regt no. 4470.)

Conflict tusschen de Nederlandsche en de Nederlandsch Indische wetgeving in zake van voogdij en toeziende voogdij.

Met betrekking tot de vraag omtrent het conflict tusschen de Ned. en Ned. Indische wetgeving in zake van voogdij en toeziende voogdij, is nog van belang het Akademisch proefschrift van den heer A. J. E. A. BIK op 15 Juni van het vorige jaar aan de Rijks-Universiteit te Utrecht verdedigd en dat wij bij onze opgave in ons vorig nummer verzuimden te vermelden.

De heer BIK zoekt de beantwoording der vraag niet in het Burgerlijk Wetboek van Ned. Indie, maar in de Wet houdende algemeene bepalingen van Wetgeving voor Nederl. Indië. Hij onderzoekt eerst wie onder ingezetenen van Ned- Indie, volgens art. 4 der Alg. Bep. voor Ned. Indie, in verband met art. 106 van het Ind. Regl. zijn te verstaan en wijkt hier af van het gevoelen van Prof. DE LOUTER in zijne bekende Handleiding tot de kennis van het Staats- en Administratief rceht van Ned. Indie bl. 26. Terwijl deze hoogleeraar enkele geboorte in Ned. Indie voldoende acht voor het ingezetenschap, meent de heer BIK dat die uitlegging niet alleen met de gewone opvatting van het woord zou strijden, maar ook tot vreemde consequenties aanleiding geven. En zeker ligt er iets vreemds in, dat volgens de uitlegging van Prof. DE LOUTER een kind, zelfs van een vreemdeling tijdelijk in Indie verblijf houdende, aldaar geboren wordende,

steeds de qualiteit van ingezeten van Ned. Indie zou behouden, niettegenstaande het spoedig daarop vertrokken is en zich nooit in Indie vestigen zal.

Volgens den heer BIK blijft een Nederlander, die zich in Ned. Indie vestigt, deze qualiteit behouden, daar vestiging in Indie niet voorkomt onder de oorzaken in ons Burgerlijk Wetboek vermeld, waardoor de qualiteit van Nederlander verloren gaat (art. 9 Ned. B. W.),,Dat nu de Nederlander naast deze qualiteit nog eene andere, namelijk die van ingezeten van Ned. Indie, kan bezitten. is zeer wel mogelijk, want deze laatste qualiteit heft de eerste volstrekt niet op en draagt een zeer feitelijk karakter. Zoodra nu dit feit van ingezeten van Ned. Indie te zijn ophoudt, d. i. zoodra de Nederlander Ned. Indie met der woon verlaat, houdt hij ook op onder de rechtsmacht der Indische wetgeving te staan. Er is hier geen sprake van het geval, dat hij Indie slechts voor korten tijd verlaat met het oogmerk om daarheen weder terug te keeren; in die gevallen wordt het feit der inwoning gerekend nog te bestaan en voorziet art. 16 der Alg. Bep. van Ned. Indie gelijk ons art. 6 Alg. Bep." Met die opvatting (bl. 36 der dissertatie) heeft de Haarlemsche Rechtbank zich blijkbaar vereenigd, daar in het aan hare beslissing onderworpen geval uit de feitelijke toedracht werd afgeleid, dat niet bewezen was dat de in Nederland overledene Ned. Indie had verlaten met het oogmerk om daarheen niet terug te keeren.

(Overgenomen uit het Weekblad van het Regt van 5 Februari 1880.)

RECHT EN WET.

TIJDSCHRIFT VOOR HET NOTARIS-AMBT.

De rechtstoestand der Stichtingen naar het
Nederlandsche Privaatrecht.

Incivile est, nisi tota lege perspecta, una aliqua parte eius proposita iudicare vel respondere; CELSUS in L. 24 D. de Legibus (I, 3).

Door het Provinciaal Utrechtsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, is in zijne op 25 Juni 1878 gehouden algemeene Vergadering besloten uit te schrijven de navolgende prijsvraag:,,Welke is de rechtstoestand der stichtingen naar het Nederlandsche privaatrecht?"

Op deze vraag een voldoend antwoord te geven is geen gemakkelijke taak; toch wil ik het beproeven. Om eene juiste voorstelling van het onderwerp te geven, dient in de eerste plaats te worden in het licht gesteld, wat onder het woord Stichtingen moet worden verstaan, waarover verschillende opvattingen worden aangetroffen.

In de vergadering van de Nederlandsche JuristenVereeniging van 28 Augustus 1873 (Handelingen dezer

DI. XXXII.

17

« EdellinenJatka »