1

gende: Grondwet. Hier vermeldt de Schrijver de Grondwetten van 1814, 1815, 1840 en 1848. Waarom zoo vragen wij tevens niet de Staatsregelingen, die, sedert 1798, in deze streken hebben geheerscht?

Tot recht verstand onzer tegenwoordige constitutie is niet zelden het raadplegen dier staatsregelingen noodzakelijk.

Althans zeer zeker even noodzakelijk als raadpleging der vroegere wetgeving op het Zegel, de Successie, de Registratie en het Notariaat, tot het wel begrijpen der tegenwoordige wetten, die materiën betreffende.

Ook op de rubrieken betrekkelijk de werken, welke door de Broederschap van notarissen en door de Broederschap van candidaat-notarissen worden uitgegeven, benevens op die tot opschrift dragende: Verdere litteratuur, moeten wij eene kleine aanmerking maken.

Deze rubrieken had de bewerker, zich strikt houdende aan den door hem voor zijn werkje gekozen titel, insgelijks achterwege kunnen laten; maar nu hij meende er dergelijke rubrieken aan te moeten toevoegen, is het ons niet recht duidelijk, waarom hij geoordeeld heeft zich te moeten bepalen enkel tot periodieke geschriften, en alle andere litteratuur onvermeld te moeten laten.

Het aanhalen van alle boekwerken, brochures enz., direct of indirect op het notariaat betrekking hebbende, zou misschien aan zijn werkje eene te groote uitgebreidheid hebben gegeven en de prijs ervan vermoedelijk te zeer hebben verhoogd. Doch nu hij een

maal ook van de litteratuur gewaagde, ware de vermelding van enkele Standaardwerken, naar ons gevoelen, op hare plaats geweest. Eveneens wat dẹ periodieke litteratuur betreft, hadde, naar wij meenen, de lijst vollediger kunnen zijn.

,,Het Paleis van Justitie" wordt niet vergeten ; maar de,,Bijdragen tot de kennis der Staats-provinciale en gemeentelijke inrichting van Nederland", onder redactie van prof. BUIJS, prof. FRUIJN, prof. DE HARTog e. a., de,,Gemeentestem", het,,Weekblad voor Burgerlijke administratie" missen wij in de lijst.

En de geachte Schrijver maakte immers wel van de Staatswetten gewag?

Doch laten wij eindigen en de hoop voeden, dat de heer ERKELENS COOKE onze opmerkingen slechts zal gelieven te beschouwen als een blijk onzer belangstelling in zijn zoo bruikbaar geschrift.

Moge hij er andermaal veel succes van beleven! Dit wenschen wij hem gaarne toe.

December 1880.

ARMAND SASSEN.

Wetsbepalingen op het beheer der goederen van minderjarigen en het toezicht op dat beheer.

In aflevering 1-3 van dezen jaargang brachten wij de praeadviezen omtrent dit onderwerp van Mr. E. STAR BUSSMANN en Mr. J. G. VOGEL ter kennis onzer lezers. Thans deelen wij de eind-conclusiën mede, die gevallen zijn nà discussiën, welke in verband met deze praeadviezen - in de vergadering der nederlandsche Juristen-Vereeniging, gehouden 26 Augustus 1880 en volgende dagen, gevoerd zijn over de volgende vraag:

Bestaat er aanleiding om, hetzij tot wegneming van belemmeringen hetzij tot versterking van waarborgen, de wetsbepalingen op het beheer der goederen van minderjarigen en het toezicht op dit beheer te wijzigen: Zoo ja, welke verbeteringen komen voornamelijk in aanmerking”?

Wij nemen die conclusiën over, omdat het hier een onderwerp geldt van zeer groot maatschappelijk belang; een onderwerp tevens, waarmede velen onzer lezers in hunne praktijk vaak in aanraking komen. Wij doen het ook, wijl, ten gevolge der benoeming van eene commissie tot het ontwerpen eener herzie

ning van het Burgerlijk Wetboek, dit onderwerp kan geacht worden te behooren tot de vraagstukken, die aan de orde van den dag zijn.

Vraagpunt, voorgesteld door den heer LEVY C. s. : ,,Zal de voogdij een publiekrechtelijk karakter of een privaatrechtelijk karakter hebben?"

De uitslag van de stemming daarover is, dat 29 leden zich buiten stemming houden, acht leden zich verklaren voor het publiek rechtelijk en twee voor het privaat rechtelijk karakter.

Daarna komen in stemming de vraagpunten, door het Bestuur gesteld.

De uitslag der stemmingen zijn omtrent:

Vraagpunt 1,,Moet voor eene behoorlijke verzekering van het voogdijbeheer staatstoezicht of familietoezicht op den voorgrond treden ?" Voor familietoezicht verklaren zich 18 stemmen; voor staatstoezicht 13; buiten stemming 11.

Vraagpunt 2:,,Zal het familie toezicht voornamelijk worden uitgeoefend door een toezienden voogd met ruimeren werkkring dan tegenwoordig, of moet van den tegenwoordigen toezienden voogd een plaatsvervangend voogd worden gemaakt?" In eerstvermelden zin beantwoord, daar slechts zes leden zich in den anderen zin verklaren.

Vraagpunt 3:,,Moet niet in elk geval voor sommige handelingen van den voogd de medewerking van den toezienden voogd worden gevorderd?" 23 leden antwoorden bevestigend, 13 ontkennend, 4 houden zich buiten stemming.

Vraagpunt 4:,,Is het wenschelijk den familieraad in den geest van het Fransche recht te herstellen ?" 32 leden antwoorden ontkennend, 8 bevestigend.

Vraagpunt 5a:,,Dient den voogd, mits diens rekenplichtigheid gedurende het voogdijbeheer op voldoende wijs zij geregeld, grootere vrijheid van beheer te worden gegund dan hem thans door de artt. 446, 447, 449, 450 B.W. wordt gelaten ?"

Voor 29, buiten stemming 2 stemmen.

5b: „Zoo ja, onder eigen verantwoordelijkheid, of op bekomen machtiging?" wordt zonder hoofdelijke stemming in den eersten zin beantwoord."

Vraagpunt 6a:,,Dient voor de handelingen, in de artikelen 459, 460, 462, 463, 465 en 466 B.W. genoemd, de thans vereischte machtiging behouden te blijven?" Voor de machtiging verklaren zich 26, tegen de machtiging 14 leden.

6b:,,Moet zij ook behouden blijven in het geval van art. 451 B.W., voor zoo veel effecten, schuldvorderingen en actien betreft ?" 25 leden voor, 15 tegen het behoud.

Vraagpunt 7:,,Moet des kantonrechters macht en werkkring ten aanzien van het voogdij beheer worden uitgebreid, in dier voege dat:

a. hij zal hebben te beslissen over den aard der zekerheidstelling?" 39 leden antwoorden bevestigend. 1 ontkennend;,,en macht zal verkrijgen om de uitvoering zijner beslissing te verzekeren?" 37 leden bevestigend, 3 ontkennend.

b.,,hij den voogd tot inventariseeren zal kunnen nood