Sivut kuvina
PDF
ePub

vermogen faalt rechtens inlichtingen te vorderen. Zelden kan dan ook door het O. M. uit eigen hoofde het geding tot afzetting van den voogd worden aangevangen.

Op den voorgestelden voet verandert dit, omdat nu de K. R. een betrouwbaar verslag van den staat van zaken aan het O. M. zal geven.

Toezicht en uitvoering zullen aldus in goede handen berusten, waarbij de, naar de bestaande wet, aan de bloedverwanten verleende bevoegdheid, om de afzetting van den voogd te verzoeken, kan en zelfs moet vervallen, ten einde den invloed van persoonlijke consideratiën te voorkomen.

Hun verhoor zal echter gevoegelijk worden voorgeschreven, hetgeen thans niet het geval is.

De slotsom van het bovenstaande is, dat ik de gestelde vraag in alle opzichten bevestigend beantwoord.

In de richting van een ruimer stelsel van zekerheid voor, van een beter toezicht op, en meer vrijheid in het voogdij-beheer, zullen zich de aantebrengen verbeteringen mijns inziens voornamelijk moeten bewegen.

De sedes materiae is de uitbreiding van de macht des Kantonrechters als oppervoogd 1).

1) Van hetzelfde denkbeeld is Mr. G. H. FUHRI SNETHLAGE, in zijn op 26 Februari jl. aan de Rijks-Universiteit te Leiden verdedigd Proefschrift: de Uitoefening van de Oppervoogdij van den Staat door den Kantonrechter. De noodzakelijkheid van een bijzonderen ambtenaar,

Veel moet daarvan op dit gebied verwacht worden. Niet, alsof daardoor een rooskleurige toestand zal ontstaan, waarin die ambtenaar de rol vervult, welke indertijd in de Fransche Wetgevende Vergadering aan den juge de paix werd toegekend: „,... un père au milieu de ses enfants. Il dit ún mot et les injustices se réparent, les division s'éteignent, les plaintes cessent" 1). Och neen, kwalijk gezinde voogden zullen niet voor goed geweerd, misbruiken niet voor immer. onmogelijk worden gemaakt. Want ook hier zal het ten slotte meer op de personen dan op de instelling, meer op de zeden dan op de wet aankomen.

Maar het is de taak van den wetgever, door zijne voorschriften, de mogelijkheid van misbruiken tot een minimum te reduceeren, en daartoe te wijzigen en te verbeteren, wat de ervaring aantoont wijziging en verbetering dringend te behoeven.

Moge de Nederlandsche wetgever er in in slagen, weldra het voogdij-beheer op hechten grondslag te vestigen.

dien de S. daartoe wil creëeren, onder den titel: „Kantonvoogd," kan ik echter vooralsnog niet inzien. Tot mijn spijt kwam het Proefschrift te laat in mijne handen, om het reeds geschrevene daarmede in verband te kunnen brengen.

1) Vermeld bij Mr. C. M. VAN DER KEMP'S Ontwikkeling van het Recht betrekkelijk de Kantongerechten (3e druk door Mr L. G. GREEVE, Schiedam 1879), bl. 2.

Praeadvies van Mr. J. G. Vogel.

La tutelle des mineurs restés orphelins
est une des institutions les plus
dignes de l'attention du législateur.
J. D. MEIJER,
Inst. Jud, IV, 367.

Bestaat er aanleiding om, hetzij tot wegruiming van belemmeringen hetzij tot versterking van waarborgen, de wetsbepalingen op het beheer der goederen van minderjarigen en het toezicht op dat beheer te wijzigen ?

Wellicht zouden dezen en genen, met voogdijzaken van nabij bekend, geneigd zijn op deze vraag te antwoorden: dat die aanleiding zich zou moeten gronden, hetzij op herhaaldelijk geuite klachten, eensdeels over moeielijkheden door den voogd in diens beheer ten gevolge van hem daarin bindende wetsbepalingen ondervonden, anderdeels over nadeel den minderjarigen door gebrek aan de noodige waarborgen voor een trouw beheer van een voogd overkomen; dat echter zulks het geval niet is, daar immers, voor zooveel het eerste punt betreft, de wet naar gelang van omstandigheden kan worden toegepast en dat men zich dus aan belemmerende bepalingen, als het belang der minderjarigen dit medebrengt, niet immer heeft te storen; dat, voor zooveel het tweede punt betreft, de belangen der minderjarigen, dank zij het in deze veelomvattend, ja schier alles beheerschend

intermediair van den notaris, daarin door het prestige van den kantonrechter gesteund, over het algemeen op loffelijke en getrouwe wijze worden behartigd; dat dus de benoeming van flinke en soliede notarissen de beste zorg is, die men voor de minderjarigen kan nemen; dat overigens iedere regeling in de praktijk nu en dan bezwaar zal opleveren en dat geene regeling, hoe voortreffelijk ook bij machte zal zijn, om een trouweloos beheerder binnen de perken van zijn plicht te houden, of het door hem berokkend nadeel aan de minderjarigen te vergoeden.

Bij eenig nadenken evenwel zal men al spoedig gewaar worden, dat deze wijze van beschouwen, hoeveel waarheid daarin ook overigens moge zijn opgesloten, veel bedenkelijks bevat. Immers. kan vooreerst het feit, dat er geene klachten over een slecht beheer van den voogd worden vernomen, wel afdoende bewijzen dat inderdaad geen reden van klagen daaromtrent bestaat? Die gevolgtrekking schijnt ons vrij gewaagd te mogen heeten. Veeleer zoude de omstandigheid, dat het thans te behandelen onderwerp door het bestuur der Nederlandsche Juristen-Vereeniging aan de orde gesteld, als uiting van een bewustzijn kunnen gelden, dat de bestaande toestand niet bevredigt. En vervolgens, al moge het intermediair van den notaris (wij erkennen het gaarne) in menig opzicht den minderjarigen zeer te stade komen, levert dan de betrekking van den notaris als zoodanig een voldoenden waarborg op voor diens strikte neutraliteit in voogdijzaken? Immers neen, want de notaris is

gesalarieerd mandataris van eenen principaal, die meest een met dat van den minderjarige strijdend belang heeft. En eindelijk, bevat gezegde wijze van beschouwen niet een hoogst, ja verderfelijk beginsel, waartegen met allen nadruk behoort te worden geprotesteerd, t. w. ongehoorzaamheid aan, onverschilligheid voor de bepalingen der wet? Of steunt die beschouwing niet op de stelling, dat met de voorschriften der wet naar willekeur mag worden gehandeld, en is daarentegen gehoorzaamheid aan en liefde voor de wet niet een der hoogste plichten van iederen staatsburger? Doch dan volgt tevens daaruit, dat, zijn de bestaande wetsbepalingen inderdaad niet of bezwaarlijk na te komen en ontstaat daardoor aanleiding tot verzaking der daarin nedergelegde voorschriften, alsdan opheffing of wijziging dier voorschriften noodzakelijk wordt geboden.

Opdat nu de bespreking van het gestelde vraagpunt niet in een ijdel debat over de zorg van den notaris voor de belangen der minderjarigen, eene zorg waartoe deze immers niet is geroepen, ontaarde, meenen wij onze medeleden der N. J. V. in overweging te mogen geven, om de aanleiding tot wetsverandering alleen in de laatstvermelde omstandigheid te zoeken. Immers, mocht uit het verder gedeelte van ons opstel blijken, dat de praktijk aan de bestaande wettelijke regeling ontrouw is geworden, dan zou reeds daaruit genoegzaam volgen, dat de gestelde vraag bevestigd behoort te worden beantwoord, en dat ten aanzien van het daarbij omschreven onderwerp naar eenen toestand,

« EdellinenJatka »