Sivut kuvina
PDF
ePub

gemis van kwaliteit is klaarblijkelijk. Slechts tot het constateren der formaliteiten van exploiten is hij bekwaam en bevoegd. Hij vermag niet te treden in de functiën van den notaris, door authenticiteit te willen verleenen aan verklaringen voor hem afgelegd, en hij kan dit verbod niet ontduiken, door in een authentiek exploit eene verklaring op te nemen, waaraan hij geene authenticiteit verleenen mag.

Maar, zegt men misschien, dat regt is aan de deurwaarders juist gegeven bij art. 336 B. W., waarbij is bepaald dat het erkennen van een natuurlijk kind door alle authentieke akten kan geschieden.

Het is niet moeijelijk uit dit art. zelf aan te toonen dat door de uitdrukking alle authentieke akten niets anders kan bedoeld zijn dan alle notariële akten, en er dus hier aan geene uitbreiding der algemeene bevoegdheid der deurwaarders of veldwachters kan gedacht zijn.

Wanneer art. 336 spreekt van alle authentieke akten, dan is zulks alleen om aan te duiden dat de akte niet speciaal op het onderwerp betrekking moet hebben, en zulks in tegenstelling van de uitdrukking: bij elke andere authentieke en bijzonderlijk daartoe ingerigte akte o. a. in art. 410 B. W. voorkomende. Men heeft door die redactie van het artikel de kwestie willen voorkomen of de erkenning ook in een testament' of andere notariële akte te gelijk konde opgenomen worden. Hierover toch bestond werkelijk verschil van gevoelen onder de fransche schrijvers, daar art. 334 van den C. N., overigens gelijk aan ons artikel, luidde: "la reconnaissance d'un enfant naturel sera faite par un

1 Natuurlijk niet olographisch of geheim.

acte authentique, lorsqu'elle ne l'aura pas été dans son acte de naissance."

Als art. 336 B. W. de authentieke akten van ieder ambtenaar, die in de algemeene uitdrukking van art. 1908 B. W. vallen, had bedoeld, dan is het geheel zonder zin, want waartoe dan de exceptive bepaling in de 2 alinea van dat art. voorkomende: "Zoodanige erkenning kan ook plaats hebben door eene akte, bij den ambtenaar van den Burgerlijken Stand opgemaakt en in de Registers ingeschreven op de wijze als bij art. 38 is bepaald. De akten van den Burgerlijken Stand zullen toch wel niet minder authentieke akten zijn dan die van deurwaarders en veldwachters, en nu staat art. 336 slechts aan ambtenaren van den Burgerlijken Stand, bij uitzondering, toe om ook de akte van erkenning op te maken.

[ocr errors]

Dat eindelijk de uitdrukking authentieke akte geene andere beteekenis heeft dan notariële akte, en ook hier gelijk beide woorden meermalen in de wet worden verwisseld synoniem zijn, blijkt tevens uit de beweegreden welke den wetgever deden besluiten slechts authentieke akten voor de erkenning toe te laten. De reden waarom de onderhandsche akte niet tot dat bewijs mogt dienen, was zoowel in het belang van hem, die erkende, als van dengene, die erkend wordt, en wel aan de eene zijde omdat men zeker wilde zijn dat de erkenning geheel uit vrijen wil geschiedde en niet onder den indruk van een oogenblikkelijken invloed, en ten andere dat de erkenning behoorlijk geconstateerd werd en voor vernietiging en verlies zou beveiligd zijn.

Exploiten van deurwaarders of processen-verbaal van

veldwachters voldoen evenmin als de onderhandsche akten aan deze bedoeling.

Alleen om de erkenning zoo gemakkelijk mogelijk te maken, zonder de algemeene waarborgen op te offeren, heeft de wet toegestaan dat deze bij iedere notariële of authentieke akte (waar ze ook dikwerf eigenaardig te huis behoort, b. v. in testamenten) zal kunnen geschieden, en om dezelfde reden is het aan de ambtenaren van den Burgerlijken Stand bij uitzondering toegestaan zoodanige akten te verlijden.

BRIELLE, 27 Jan. 1856.

A. J. M. HOLSTER.

ERFREGT DER BROEDERS EN ZUSTERS VAN HEELEN EN HALVEN BEDDE VAN DEN VADER OF DE MOEDER VAN EEN DOOR HEM OF HAAR ERKEND NATUURLIJK KIND, DAT NA HUNNEN DOOD KINDERLOOS, ZONDER NALATING VAN NATUURLIJKE BROEDERS EN

ZUSTERS OF ECHTGENOOT OVERLEDEN IS.

Wanneer een natuurlijk erkend kind komt te overlijden, behooren de door hetzelve nagelaten goederen volgens art. 926 lid 2 en 3 B. W. aan de naaste bloedverwanten van zijnen vader of zijne moeder die hem erkende, of, werd hij door beiden erkend, aan beider bloedverwanten met verdeeling in vaderlijke en moederlijke linie volgens de regelen der gewone erfopvolging.

Deze bepalingen, hoe eenvoudig ook, geven aanleiding tot enkele zwarigheden, wier oplossing het onderwerp van dit betoog uitmaakt.

Zij bepalen zich hoofdzakelijk tot de vraag:

1. Wie, als naaste bloedverwanten, tot de erfenis van het natuurlijk erkend kind geroepen worden;

2o. of er bij ontbreken van geroepenen in ééne linie aanwas ten behoeve der andere linie, dan wel erfregt van den Staat geboren wordt.

Vooraf echter meenen wij hier te moeten herinneren dat het beginsel der fransche wetgeving door den nederlandschen wetgever ten deze niet is gevolgd wat betreft de soort van regten, welke beiden aan het natuurlijke kind toekennen.

Want de nederlandsche wet heeft in de bepalingen der regten van natuurlijke erkende kinderen een regt

van erfenis, een erfregt op het oog gehad; niet alzoo de fransche.

Daar nu de nederlandsche wet tevens wederkeerigheid in het erfregt van de natuurlijke erkende kinderen met de regten van de bloedverwanten hunner ouders, die ze erkenden, gewild heeft, volgt hieruit van zelf dat, wanneer bloedverwanten der ouders tot de goederen der natuurlijke kinderen geroepen worden, dit door hen geschiedt in hoedanigheid van erfgenamen en met al de gevolgen van dien.

Het terugkeeren der goederen van natuurlijke niet erkende kinderen toont ten duidelijkste het verschil aan, dat wij hier bedoelen.

In het laatste geval toch zijn zij, die door terugkeering der goederen in derzelver bezit geraken, persoonlijk tot de betaling der schulden van het natuurlijk kind niet gehouden.

Anders echter waar de bloedverwanten der ouders van het natuurlijk erkende kind als deszelfs erfgenamen in diens regten en verpligtingen volgen en optreden.

Zij staan ten dezen opzigte met gewone erfgenamen gelijk en zijn persoonlijk tot de betaling van des overledenen schulden gehouden, tenzij door hen van de voorregten van beraad of boedelbeschrijving gebruik gemaakt of de nalatenschap door hen verworpen is.

I.

De naaste bloedverwanten van den vader of de moeder, die het natuurlijk kind erkende, of werd het door beiden erkend, van beiden, zijn geregtigden tot zijne

1 VOORDUYN IV: 38 en volg. THEMIS III: 168.

2 Art. 918 B. W.

« EdellinenJatka »