Sivut kuvina
PDF
ePub

van Justitie binnen uwe provincie, opmerkzaam te maken op, en uit te noodigen zich voortdurend te gedragen in den zin van 's Hoogen-Raads arrest van den 14 December 1855, houdende verwerping van het beroep in cassatie door eenen Notaris ingesteld tegen het vonnis eener arrondissements-regtbank, waarbij met veroordeeling van dien Notaris in de daartoe staande geldboete en kosten was beslist, dat onder de kadastrale schrifturen in art. 37 tweede lid der wet op het Notaris-ambt van 9 Julij 1842 (Staatsbl. n° 20) bedoeld, uitsluitend worden verstaan die kadastrale stukken, welke ten kantore van bewaring der hypotheken van het kadaster zijn nedergelegd, en geenszins die, welke onder de gemeentebesturen berusten.

De Minister van Justitie (get.) DONKER CURTIUS.

WETGEVING EN BERIGTEN.

Er zijn eeuwen voorbijgegaan sedert het tijdstip, waarop door de groote menichte van sommigen, die zich onderwonden alle manieren van contracten, testamenten, legaten ende anderen te ontvangen," zoowel als door hunne simpelheyt en onabelheyt," eene wettelijke regeling van het Notaris-ambt in het leven werd geroepen. Er is weinig minder tijds verloopen, sedert de dagen, waarin het groote getal dergenen, die zich als advocaten of regtsvoorspraken in de geregtszalen der Hoven en Vierscharen vertoonden, de behoefte deed gevoelen aan het vaststellen van bepalingen, waardoor de toegang tot de tempels van Themis alleen aan daartoe bevoegden kon verleend worden. Regeling en bepaling, ze bedoelden geen van beide het bevorderen van voordeel voor eene gesloten klasse van wetenschappelijk gevormde personen; ze hadden beide gelijkelijk ten doel de bevordering van het belang van allen; dat doel was hare oorzaak, het voordeel van enkelen haar gevolg. En, wat ook bezweek voor de kracht der tijden, welke instellingen ook als verouderd werden ter zijde gesteld, hoe de wisseling der wereldgebeurtenissen ook schier aan alles in de zamenleving andere vormen en nieuwe kleuren deed geven, steeds bleef men heilzaam en noodig achten de wettelijke beperking van het getal der notarissen en wettelijke waarborgen voor de bekwaamheid dergenen, die aan anderen als regtsvoorspraken wilden

1 Placaat van den 21 Maart 1524. (Groot Placaat-boek II, fo. 1383).

ter zijde staan. Sedert eenigen tijd echter heeft zich nevens het Notaris-ambt en de balie een in de daad opmerkelijk verschijnsel opgedaan. Het is alsof de tijd ons drie eeuwen rugwaarts voerde, om zigtbaar aan ons voor te stellen wat vroegere geschiedschrijvers meldden.

Of is er meer noodig, om u te verplaatsen in den tijd van KAREL V, dan de in alle dagbladen voorkomende aankondigingen van personen, die zich aanbieden tot het opmaken van alle soorten van acten? Zijn de zaak waarnemers van het heden niet in de daad de onabele en simpele quasi-notarissen van het verleden ? Of is er meer noodig om u te verplaatsen in den tijd van MERULA, dan een enkel bezoek ter openbare teregtzittingen der kantongeregten. Zijn daar de zaakwaarnemers niet de pseudo-advocaten der vroegere Hoven? Of zou de regtsonderstelling, dat ieder de wet kent, thans in mindere mate eene gevaarlijke fictie zijn dan vroeger? Is de wet in de daad thans zoo duidelijk, dat men niets behoeft dan de beginselen der schrijfkunst, om de onderscheiden overeenkomsten van zijne medeburgers met inachtneming der wettelijke vormen en der wettelijke voorschriften in geschrift te brengen? Zal het waar zijn voor ons, wat in het land en in den tijd der vrijheid, per excellentiam, niet zonder schade beproefd werd: zal het beginsel der wet van 3 Brumaire an II, in goeden ernst kunnen gehuldigd worden, en zal het niet zijn eene ijdele en schadelijke pralerij, die, steunende op dat beginsel, voor Frankrijk reeds bij de wet van 27 Ventôse, an XII onhoudbaar geacht, de leer doet verkondigen: dat regtsgeleerde raadgevers of verdedigers niet meer noodig zijn; dat ieder in persoon of bij gemagtigde, door hem gekozen, voor den regter

zal verschijnen? Wie, droomende van eene staatsregtelijke mondigheid des volks, aan elk zijner leden de bevoegdheid toekent, om middellijk of onmiddellijk, zijn evenredig deel in het bestuur der staatsaangelegenheden te genieten (?), zal zich illusiën kunnen vormen omtrent eene maatschappij waar voorlichting en bijstand ter toepassing en verklaring der wetten kan ontbeerd worden? Voor hem kan de meest onbeperkte concurrentie op het gebied, dat vroeger uitsluitend aan het Notaris-ambt werd toevertrouwd, en de meest onvoorwaardelijke openstelling van den toegang tot de balie tot de schoonste idealen behooren. Hij zal zich zelven en anderen trachten diets te maken, dat, in onzen blijden tijd van onnavolgbaar-snellen vooruitgang, de kennis van MASSÉ en de bekwaamheden van VAN DER LINDEN iedereen worden aangeboren. Wat ons betreft, we zouden dat triomflied ter eere van de individuen der negentiende eeuw niet durven aanheffen; voor ons staat de eenvoudige, ofschoon minder aangename waarheid boven de aanlokkelijke droombeelden eener overspannen verbeelding. We kunnen echter, met het doel van dit Tijdschrift voor oogen, vrede hebben met de beweerde ontwikkeling van het volk op staats-burger-regtelijk gebied. De bewering, juist of onjuist, kan niet schaden. Een enkele blik echter in het leven zal bij ieder de overtuiging vestigen, dat de kennis van het burgerlijk regt, van regtspleging en van strafregt, slechts schaars gevonden wordt bij anderen dan bij hen, die aan de opzettelijke beoefening der wetenschap van het regt eenige hunner levensjaren gewijd hebben. We houden het voor ontwijfelbaar, dat die kennis in het algemeen belang even noodzakelijk is bij het opmaken van onder

De

handsche akten als van authentieke, en even onmisbaar bij het voorstaan der belangen van partijen bij den kantonregter als bij de hoogere regtscollegiën. tegenwoordige wetgeving laat én het een én het ander aan de meest onbeperkte mededinging over, en de zaakwaarneming heeft daardoor eene rigting en eene uitbreiding verkregen geheel in strijd met de oorzaken, die haar in het leven riepen. De oorsprong der zaakwaarneming, beschouwd zoo als wij haar kennen, als beroep, en dus geheel en al verschillend met de negotiorum gestio van het romeinsche-, oud-hollandsche- en hedendaagsche regt, ligt in de fransche Code de Procédure civile. Ze ontstond bij ons te gelijk met de invoering van dien Code, en zag haar bestaan bij het ontwerpen en afkondigen onzer nationale wetgeving stilzwijgend en als het ware onopgemerkt bestendigd. De instelling der regtbanken van koophandel en der vredegeregten deed de balie toegankelijk worden voor ieder, die daartoe van eene der partijen last had bekomen. La procédure devant les tribunaux de commerce se fait sans le ministère d'avoués (Pr. art. 414), en art. 421 overeenstemmende met art. 13, ten aanzien der vredegeregten beval: Les parties seront tenues de comparaître en personne, ou par le ministère d'un fondé de procuration spéciale. En hetgeen deze bepalingen der fransche wet ten aanzien der regtsgedingen deden ontstaan, werd ten opzigte van het bezigen van onderhandsche acten begunstigd, deel door de meerdere bewijskracht aan die acten bij de latere wetgevingen toegekend, deels door de onmiskenbare zucht der belanghebbenden, om door het gebruik maken daarvan te ontgaan den druk eener meer en meer toenemende

« EdellinenJatka »