Sivut kuvina
PDF
ePub

DUBBELE

BESCHIKKING TEN BEHOEVE VAN DERDEN

OVER EENE INSCHULD, EN HARE GEVOLGEN

TEGENOVER DEN

SCHULDENAAR.

De inschuld ten lasten van den schuldenaar kan door den schuldeischer aan anderen worden overgedragen, met zoodanig gevolg dat de schuldenaar gedwongen is te betalen aan hem, wien de schuld werd overgedragen en dezen als zijnen schuldeischer moet erkennen.

Het regt daartoe is bij de wet verleend en nimmer betwist geworden, ofschoon het iederen schuldenaar voorzeker niet onverschillig is, wien hij tot schuldeischer hebbe.

Er is echter voor den schuldenaar eene bepaling in de wet voorhanden, welke tevens den schuldeischer, wien de vordering werd overgedragen, te stade kan komen; zij is namelijk deze: dat de overdragt jegens den schuldenaar niet eerder geldt dan nadat zij hem is beteekend, hij ze heeft erkend of aangenomen.

Zij strekt den schuldenaar tot aanwijzing wien te betalen, den schuldeischer, wien de vordering werd overgedragen, tot zekerheid dat aan hem, niet aan den vroegeren cedent, zal worden betaald.

De vraag heeft zich echter voorgedaan, of bij dubbele beschikking over de schuldvordering, waarbij de laatste beschikking vroeger, de eerste later beteekend werd, de schuldenaar al dan niet gehouden is te betalen aan hem die de latere beschikking verkreeg en ze vroeger deed

beteekenen. De eerste beschikking was eene schenking, de latere een verkoop.

De Arr. Regtbank te Almelo heeft beslist dat de schuldenaar niet behoefde te betalen aan den persoon die hem den verkoop van latere dagteekening het eerst deed beteekenen.

Naar onze meening in strijd met eene gezonde wetsuitlegging.

En wel op de gronden, die wij hieronder, naar aanleiding van den inhoud van het vonnis, zullen mededeelen.

De feiten worden door het vonnis nagenoeg op deze wijze verhaald:

Bij notarieele acte,in 1828 verleden verklaarden H.D.W. en huisvrouw wegens geleend geld schuldig te zijn aan H. W. ƒ800, met hypotheek-cessie op 30 Sept. 1847, in authentieken vorm ten behoeve van H. S. D. J.

Beteekening van die cessie aan den schuldenaar en uitlevering eener grosse van de hypothecaire acte wegens genoemde schuld.

Procedure ingevolge art. 801 Wb. v. B. Rv. tot het erlangen eener tweede grosse, vermits de eischer de eerste had verloren.

De schuldenaar opgeroepen om bij de afgifte der tweede grosse tegenwoordig te zijn, verzet zich daartegen, op grond dat hij heeft quitantie voor de betaling der schuld en royement der hypothecaire inschrijving. Dagvaarding van den gedaagde om dit verzet te hooren verklaren van onwaarde.

Bij conclusie van antwoord beweert de gedaagde door den oorspronkelijken schuldeischer te zijn gekweten bij quitantie van 20 Oct. 1847, notarieel verleden, den

zelfden dag toen hem de cessie der inschuld werd beteekend, en overleggende eene acte van schenking van genoemde schuldvordering, d.d. 25 April 1846.

De eischer beweert daartegen voornamelijk dat de beteekening dier schenking aan den schuldenaar geschied is langen tijd na de beteekening der andere overdragt en dat alzoo die schenking des eischers regten niet kan benadeelen.

In hoofdzaak zijn deze de feiten.

Naar onze meening bood deze zaak één moeijelijk punt aan, de vraag namelijk, of de quitantie op denzelfden dag als de beteekening der cessie geschied, den schuldenaar jegens den schuldeischer-cessionaris al dan niet bevrijdde.

Deze vraag is in het vonnis niet behandeld en zal door ons aan het slot van dit vertoog eene geschikte plaats vinden.

De regter te Almelo stelde zich ter beslissing dezer quæstie de volgende vragen voor:

1o. Is de eischer getreden in de regten van den oorspronkelijken schuldeischer?

2o. Heeft de gedaagde door de quitantie d.d. 20 October 1847 bewezen dat de schuldvordering niet meer bestaat?

3o. Zoo ja, heeft de eischer dan nog de bevoegdheid om te vorderen, dat deze quitantie als eene gesimuleerde acte worde vernietigd?

Omtrent de eerste vraag besliste de Regtbank dat de eischer, als cessionaris, eigenaar der schuldvordering is geworden krachtens art. 668 B. W., doch alleen wanneer de cedent tijdens de overdragt bevoegd was de zaak te vervreemden, in deze overweging:

"O., ten aanzien der eerste vraag, dat het uit de acte van cessie van 30 Sept. 1847 voor den notaris opgemaakt, blijkt, dat H. W. aan den eischer heeft overgedragen de schuldvordering, over welke thans geschil is en dat deze derhalve volgens art. 668 B. W. voor eigenaar dier schuldvordering moet worden gehouden, tenzij mogt worden bewezen dat de cedent ten tijde waarin de overeenkomst van cessie is aangegaan of de levering heeft plaats gehad, geene bevoegdheid had om de zaak te vervreemden."

Naar onze bescheiden meening is dit in het alge

meen waar.

Art. 639 B. W. noemt onder de wijzen, waarop eigendom wordt verkregen, opdragt of levering, onder uitdrukkelijke bijvoeging: "ten gevolge van eenen regtstitel van eigendoms-overgang, afkomstig van dengenen die geregtigd was over den eigendom te beschikken.”

Ofschoon nu art. 639 B. W. in art. 668 B. W. niet herhaald is, waar alleen bepaald wordt dat levering van schuldvorderingen, welke niet aan toonder luiden, door middel eener acte, waarbij die regten aan derden worden overgedragen, geleverd worden; - meenen wij toch dat art. 639 B. W. dit onderwerp beheerscht met zoodanigen invloed dat art. 668 daaraan ondergeschikt blijft.

Daarenboven wordt in art. 668 B. W. alleen beschreven de wijze waarop de levering geschieden kan, wanneer overigens de levering zelve onbetwistbaar is.

De volgende overwegingen druischen echter naar onze meening aan tegen de bepalingen van art. 668 lid 2 B. W., luidende: "die overdragt heeft ten aanzien van den schuldenaar geen gevolg dan van het oogenblik

dat dezelve aan hem is beteekend geworden of dat hij de overdragt schriftelijk heeft erkend."

Want de regter beslist, dat de later beteekende schenking, geschied vóór den vroeger beteekenden verkoop, ook ten aanzien van den schuldenaar het gevolg heeft dat de oorspronkelijke schuldeischer, ook tegenover den schuldenaar, geacht moet worden de bevoegdheid tot vervreemding verloren te hebben, op grond dat de schenking was volmaakt, toen de verkoop der inschuld plaats had.

Wij erkennen gaarne:

a. dat de schenking ook zonder beteekening bestaanbaar en volmaakt was;

b. dat zij den oorspronkelijken schuldeischer tot levering verpligtte aan den begiftigde.

Maar wij ontkennen:

a. dat zij den schuldenaar in diens regten of verpligtingen zonder beteekening kon bevoordeelen of benadeelen ;

b. dat zij ten zijnen aanzien eene latere beschikking, hem vroeger beteekend dan de schenking, kan doen vervallen.

Het vonnis luidt:

"O., dat ged. zulks heeft gedaan (dat de schuldenaar heeft bewezen, dat de cedent ten tijde waarin de overeenkomst van cessie is aangegaan of de levering heeft plaats gehad, geene bevoegdheid had om de zaak te vervreemden) door te beweren dat gemelde schuldvordering reeds zoude zijn geschonken aan F. L. voordat de acte van cessie heeft plaats gehad en ten bewijze daarvan heeft overgelegd eene acte van schenking, onder de levenden gepasseerd voor den notaris,... te

1

« EdellinenJatka »