Sivut kuvina
PDF
ePub

RECHT EN WET.

TIJDSCHRIFT VOOR HET NOTARISAMBT.

Over den regel dat zij, die bekwaam zijn om zich te verbinden, zich niet kunnen beroepen op de onbekwaamheid van hen, met wie zij gehandeld hebben.

Art. 1366 B. W. zegt: "Onbekwaam om overeenkomsten te sluiten zijn:

10. Minderjarigen;

20. Die onder curatele gesteld zijn;

30. Getrouwde vrouwen, in de gevallen bij de wet voorzien, en, in het algemeen, alle degenen aan wie de wet het aangaan van zekere overeenkomsten verboden heeft."

Art. 1367 voegt hieraan toe: "De bij het vorig artikel onbekwaam verklaarde personen kunnen mitsdien tegen hunne verbindtenissen opkomen in alle gevallen, waarin dat vermogen niet bij de wet is uitgesloten.

"De personen die bekwaam zijn om zich te verbinden kunnen zich geenszins beroepen op de onbekwaamheid der minderjarigen, onder curatele gestelden, en getrouwde vrouwen, met welke zij gehandeld hebben," terwijl art. 1482 in overeenstemming met deze artikelen voorschrijft:

DI. XXXIII.

1

"Alle verbindtenissen door minderjarige of onder curatele gestelde personen aangegaan zijn van regtswege nietig, en moeten, op eene door hen of van hunnentwege daartoe gedane vordering, worden nietig verklaard, op den enkelen grond der minderjarigheid of der curatele.

De verbindtenissen, aangegaan door getrouwde vrouwen en door minderjarigen die handligting hebben bekomen, zijn slechts van regtswege nietig, voor zooverre die verbindtenissen hunne bevoegdheid te boven gaan."

Ten aanzien der getrouwde vrouw was dit reeds bepaald in art. 163 dat uitdrukkelijk zegt: "De vrouw, al is zij zelfs buiten gemeenschap van goederen getrouwd, of van goederen gescheiden, kan, zonder bijstand van haren man in de akte, of zonder zijne schriftelijke toestemming, niets geven, vervreemden, verpanden, verkrijgen, het zij voor niet, het zij onder eenen bezwarenden titel," en art. 171: "De nietigheid der handeling, gegrond op het ontbreken der magtiging, kan alleen door de vrouw, den man, of hunne erfgenamen worden ingeroepen./

Die artikelen schijnen zoo duidelijk mogelijk en voor geene moeilijkheid vatbaar. Als men handelt met personae miserabiles (de wet beschouwt aldus ook getrouwde vrouwen!) wordt men zelf verbonden en kan men gedwongen worden de verbintenis te hunnen opzichte na te komen, maar kan men niet wederkeerig hen tot na- . koming of teruggave dwingen. Het is de bescherming die de wet aan die personen verleent en tevens de sanctie der bepaling dat die personen niet mogen handelen zonder degenen die de wet over hen gesteld heeft. Zonder die poena zou die bepaling straffeloos kunnen worden overtreden. Iemand wordt wegens verkwisting onder curateele

gesteld, het vonnis der rechtbank wordt behoorlijk gepubliceerd en als men nu desniettegenstaande met zoo iemand handelt zonder zijn curator, heeft men zichzelven de schade te wijten die men hierdoor lijden kan. Het obligo bestaat slechts aan één kant, de onbekwame wordt niet verbonden, maar wel de partij die met hem heeft gehandeld, en deze mag zich volgens de wet niet ор diens onbekwaamheid beroepen om zich van dat obligo te bevrijden. Hetzelfde geldt de getrouwde vrouw. Welke kracht zou de bepaling van art. 163 B. W. bezitten, indien niet art. 1367 B. W. geschreven ware? Maar geldt deze regel ook wanneer men niet geweten heeft dat men met een onbekwame handelde? Men zal mij terstond te gemoet voeren: hoe kan dat eene vraag zijn? Immers reeds het Romeinsche recht leerde dat men niet onkundig mag zijn van den toestand van hem met wien men handelt 1). Voorzeker is dit juist, men moet voorzichtig zijn bij het aangaan van verbintenissen, men moet zijne partij kennen, en ik ben ten volle overtuigd dat die regel hare rechtskracht moet behouden, en toch meen ik daarmede niet in strijd te handelen indien ik dengene, die bewijst niet te hebben geweten dat hij met een onbekwame handelde, de bevoegdheid wil gegeven zien van zijne zijde de nietigverklaring te vorderen. Met andere woorden ik zou alleen de bepaling van art. 1367, 20, willen toepassen waar niet bewezen wordt dat de bekwame onbekend was met de omstandigheid van de minderjarigheid, de curateele of het huwelijk zijner tegenpartij.

1) Qui cum alio contrahit vel est, vel debet esse non ignarus conditionis eius." Ulpianus libro XXIV ad Sabinum 1. 9 Dig. de diversis regulis iuris antiqui.

De reden daarvan is duidelijk. Wij zagen boven dat het recht den onbekwamen gegeven om tegen hunne handelingen op te komen en het verbod aan de bekwamen om zich op de onbekwaamheid hunner tegenpartij te beroepen de straf is door den wetgever gesteld op het handelen met onbekwamen zonder hen die de wet hun heeft ter zijde gesteld. Welnu, dan moet die straf ook alleen worden toegepast op hem, die willens en wetens tegen de wet heeft gehandeld, maar waarom moet hij gestraft worden die volkomen onbewust was van de onbekwaamheid van hem of haar met wie hij handelde, ja die bewijzen kan dat men die omstandigheid voor hem geheim heeft gehouden? Is het niet te veel gevorderd van de gewone omzichtigheid die men bij zijne zaken in acht moet nemen, dat men van ieder, met wien men handelt, moet onderzoeken of hij ook onder curateele gesteld is, en, als het eene vrouw is, of zij ook gehuwd is, terwijl hij of zij het tegendeel opgeeft? Maar, zal men zeggen, laat men zulk eene uitzondering toe, dan wordt weder de geheele bescherming der wet illusoir, want ieder zal zich op zijne onwetendheid beroepen, en de straks aangehaalde rechtsregel dat niemand onkundig mag zijn van den toestand zijner tegenpartij, zou dan in werkelijkheid niet meer gelden!

Men versta mij wel. Ik wensch niet dat in eenig geval aan de zijde des onbekwamen een obligo ontsta, nimmer zal m. i. de bekwame de nakoming moeten kunnen vorderen van de met een onbekwame aangegane overeenkomst, ook niet wanneer hij bewijst onbekend te zijn geweest met de onbekwaamheid. Ik laat dus volkomen gelden de bepaling van art. 1367 10., en ook van art.

« EdellinenJatka »