Sivut kuvina
PDF
ePub

De invloed van het faillissement op de bevoegdheid van den gefailleerde om zich te verbinden en op de verbintenissen te voren door of jegens hem aangegaan.

Bekend is het verhaal van Aesopus, hoe hij, toen zijn meester hem opdroeg hem het beste wat er was van de markt mede te brengen, een tong kocht, terwijl hij op het bevel het slechtste te koopen, ook een tong mee naar huis bracht. Wil men dat oude verhaal toepassen op instellingen uit het moderne leven, dan zeker is het niet gewaagd dat te doen op het krediet. Ik zal de laatste zijn om te ontkennen dat het krediet groote voordeelen meebrengt, ja dat het in den tegenwoordigen tijd behoort tot die zaken, zonder welke geen wereldverkeer mogelijk ware, maar dat neemt niet weg dat ik onmogelijk de oogen kan sluiten voor het nadeel, dat er zoo menigwerf aan verbonden is, voor het misbruik dat er dikwijls maar al te zeer van gemaakt wordt. Wanneer men gelegenheid heeft in een handelsstad te verkeeren, dan verwondert men zich vaak over het groot aantal dergenen, die niet aan hunne verplichtingen kunnen voldoen; en kan men daarbij iets meer de bijzonderheden nagaan, dan staat men verbaasd over bet aanzienlijke passief dat sommigen hebben kunnen bereiken. Ware hun niet zulk een ongegrond krediet gegeven, zeker ware het nooit zoover ge

komen. Wanneer dus handelaars klagen over de schade, die zij daardoor lijden, dan mag men niet uit het oog verliezen, dat zij zelve veeltijds daartoe aanleiding hebben gegeven door hun onbegrensd vertrouwen.

Al vroeg is de noodzakelijkheid ingezien om, in het belang der gezamenlijke crediteuren, maatregelen te nemen voor het geval dat iemand niet kan voldoen aan de door hem aangegane verbintenissen, maatregelen, die tegelijk konden strekken tot hulp aan den ongelukkigen schuldenaar. Zoo bestond in het Romeinsche recht de missio in bona aan de zijde van de schuldeischers, de cessio bonorum aan de zijde van den schuldenaar 1). In ons recht hebben wij het faillissement voor den koopman en den daarmee overeenstemmenden staat van kennelijk onvermogen voor den niet-koopman. De strekking van het faillissement is, om in het belang van alle schuldeischers een' desolaten boedel op rechtvaardige wijze te verdeelen; in zoover is het een plicht van den koopman, die weet dat hij allen niet gelijkelijk kan voldoen, zich zelf daarvoor aan te geven, maar hebben ook de crediteuren de bevoegdheid om een verzoek tot faillietverklaring

in te dienen. Tevens kan het faillissement den van alle kanten vervolgden koopman eenige verademing schenken (men denke aan de bepaling van art. 771 al. 1 W. v. K.) en in zoover is het voor hem een recht. In elk geval, hoe men de zaak ook beschouwe, hetzij als recht, hetzij als plicht, dit is zeker dat het faillissement een' eigenaardigen toestand in het leven roept, die zeker een aandachtige beschouwing overwaard is.

1) Mr. J. E. GOUDSMIT: „Pandecten systeem." II, p. 76.

Wil het faillissement aan zijn hoofddoel beantwoorden, eene gelijke verdeeling van het geheele vermogen onder de concurrente crediteuren, (het is natuurlijk dat de praeferente schulden ook hier voorgaan) dan moet den gefailleerde de bevoegdheid ontnomen worden om dat vermogen te verminderen ten nadeele zijner schuldeischers. En omdat hem die bevoegdheid ontnomen wordt, komt hij van zelf in eene lijdelijke verhouding tegenover al degenen, met wie hij vroeger in een' vermogensrechtelijken band is vereenigd geweest.

Twee hoofd vragen staan alzoo ter beantwoording open. Wat is de invloed van het faillissement op de bevoegdheid van den gefailleerde om zich te verbinden? Welke gevolgen heeft het met betrekking tot de door of jegens hem vroeger aangegane verbintenissen ?

Gaan wij over tot de beantwoording der eerste vraag, dan dient op den voorgrond gesteld, dat het faillissement in de persoonlijke bevoegdheid des koopmans geene andere wijzigingen brengt dan de wet uitdrukkelijk aangeeft. Zoo is voorgeschreven dat het faillissement een reden is tot uitsluiting van de voogdij, terwijl de voogd, die failliet raakt, ontzet kan worden. Deze en dergelijke bepalingen zijn als uitzonderingen te beschouwen, geenszins als uitvloeisels van een beginsel, dat de failliet een soort van capitis diminutio zou ondergaan. Neen, zijne persoonlijke bevoegdheid blijft onaangeroerd, voor zoover het maar niet zijn vermogen betreft. De meeste schrijvers zijn het hierover eens, zoo DE WAL (III: 51), KIST (VI: pag. 43, 68, 72), PARDESSUS (no. 1117), BOULAYPATY (no. 67). Ook de jurisprudentie is hierover in hoofdzaak tamelijk eenstemmig, alleen is er verschil over Deel XXXIII.

2

bijzonderheden. Zoo werd de bevoegdheid van den gefailleerde om persoonlijke verbintenissen aan te gaan, mits hij maar niet zijn vermogen vermindert, erkend door de rechtbank te Amsterdam, bij vonnissen van 26 October 1859 en 7 Maart 1866 1) en implicite ook door de Leidsche rechtbank bij vonnis van 9 Augustus 1853, te vinden in het Weekblad van het Regt" n°. 1477. Een curator had van den ontvanger der directe belastingen een dwangbevel gekregen tot betaling van belasting, na het faillissement verschuldigd geworden. Hij verzette zich hiertegen en de rechter gaf hem gelijk, hoofdzakelijk overwegende, dat tijdens het faillissement de gefailleerde geene schulden kan aangaan, zelfs niet ten aanzien van den fiscus, daar hij geene handelingen mag verrichten, waardoor de staat van zijnen boedel zou veranderen. Is de boedel echter zoo groot, dat er na aftrek van kosten en na afbetaling der oude crediteuren nog iets overblijft, dan keert dat tot den failliet terug en daarmede kunnen dan des noods de nieuwe crediteuren voldaan worden. De rechtbank achtte dus het aangaan van eene nieuwe verbintenis zeer goed bestaanbaar, mits de nieuwe schuldeischers maar niet treden in de rechten der oude.

gefailleerde om zijne de bepaling van art. 770

De onbevoegdheid van den goederen te verbinden berust op al. 1 W. v. K. Terwijl in het ontwerp van 1825, in navolging van den Code de Commerce (art. 442) alleen gesproken werd van beheer, lezen wij nu in dit artikel dat de gefailleerde schuldenaar van rechtswege het beheer en de beschikking over zijne goederen verliest. Om te

1) „Weekbl. v. h. R." 2123, 2790.

,,Mag. v. Hand." 8, 107.

kunnen weten wat hier door goederen moet verstaan worden, is het noodig dit artikel in verband te beschouwen met art. 1177 B. W. In den laatsten tijd hebben we maar al te veel voorbeelden gezien tot welke zonderlinge gevolgen het leidt, als men de eigenaardige handelsrechtelijke bepalingen met geweld wil wringen in het keurslijf van de burgerlijke regelen: men denke b. v. aan de jongste jurisprudentie in zake den aard van het gerechtelijk accoord. Toch meen ik dat we hier zonder gevaar bovengenoemd artikel van het B. W. kunnen beschouwen als de basis van de bepaling in het W. v. K. Wanneer iemand verplichtingen op zich neemt, dan verbindt hij tot nakoming daarvan zijn geheel vermogen, alle zijne goederen, zoowel tegenwoordige als toekomstige. Heeft zijn schuldeischer vonnis tegen hem verkregen, dan kan deze dit doen uitvoeren door zijne goederen te doen verkoopen. Brengen zij niet genoeg op, dan staat het den schuldeischer vrij later voor het overige nog eens te doen executeeren. Dit kan zoo lang herhaald worden, totdat de schuldeischer ten volle bevredigd is; nergens toch wordt de gerechtelijke executie gerekend tot de middelen van schulddelging. Het spreekt van zelf dat in den handel hetzelfde moet gelden; alleen wordt door het faillissement een processueele toestand in het leven geroepen, waardoor het mogelijk is alle crediteuren op rechtmatige wijze te behandelen, zonder dat de een zich ongegrond ten koste van den ander kan bevoordeelen. De crediteuren hebben door het faillissement beslag op de goederen gelegd, een algemeen beslag, waarvoor alle bijzondere arresten moeten wijken. Komen er nu nieuwe goederen op, dan vallen die van zelf onder het algemeen arrest, daar toch de

« EdellinenJatka »