Sivut kuvina
PDF
ePub

verklaard aan de vordering van den eischer te voldoen, en daarvan hebben verzocht acte;

O., dat daarentegen sommige gedaagden ten deze representerende den vroegeren ged. J. VAN BEEK, inmiddels overleden, deze vordering hebben bestreden met twee middelen van niet-ontvankelijkheid: I. door te beweren, dat de auteur van den eischer nimmer is geweest deelgeregtigde tot de nalatenschap van wijlen P. VAN DER MEER, echtgenoote van mede wijlen A. VAN BEEK, en mitsdien de qualiteit missen, waarin zij ten deze ageren; en 20. dat de gemeenschap, tusschen een der erfgenamen en diens echtgenoote bestaande, aan de overige erfgenamen is vreemd, en daardoor niet de nalatenschap in twee nalatenschappen, een van onroerend en een van roerend goed, wordt gesplitst, maar welke de aanspraken der echtgenooten onderling zijn, de nalatenschap, als zijnde eene onsplitsbare universitas tusschen de werkelijke erfgenamen der overledene, moet worden gescheiden en verdeeld:

O., met betrekking tot het eerste middel van nietontvankelijkheid :

dat het ten processe consteert en in confesso is, dat de vader van den eischer, onder vigueur der Fransche wetgeving, een tweede huwelijk heeft aangegaan met eene dochter van wijlen P. VAN DER MEER, echtgenoote van nu mede wijlen A. VAN BEEK, en zulks zonder huwelijksche voorwaarden, en alzoo in wettelijke gemeenschap, welke zich alzoo, volgens art. 1401 C. C., bepaalt tot de roerende goederen ;

dat de gedaagden daarop beweren, dat de auteur van den eischer nimmer kan gezegd worden te zijn deelgeregtigde in den boedel van zijne schoonmoeder, die

tijdens het bestaan van zijn huwelijk is overleden, en hij slechts in dien boedel kan opkomen ter adsistentie en autorisatie van zijne echtgenoote en mitsdien uit krachte van zijne maritale magt; doch dat deze magt was geheel persoonlijk en niet overging op zijne kinderen;

O., dat, zoo deze stelling juist is, zeer zeker daaruit zou volgen, dat de auteur van den eischer nimmer is geweest belanghebbende in de nalatenschap van zijne schoonmoeder;

O. echter, dat de echtgenoot met zijne vrouw, met wie hij in wettelijke gemeenschap is gehuwd, niet alleen in de nalatenschap harer ouders, zoo deze tijdens het bestaan dezer gemeenschap overlijden, adsisteert en autoriseert, maar ook, omdat daaruit voor hem, uit krachte der gemeenschap, voordeelen kunnen ontstaan, het regt heeft persoonlijk op te komen om bij de scheiding en verdeeling van zijne belangen en daarbij voor deze te waken;

O., dat alzoo de auteur van den eischer wel degelijk is deelgeregtigde en belanghebbende in den boedel en nalatenschap van de moeder zijner echtgenoote, uit krachte der tusschen hen bestaan hebbende gemeenschap;

O., dat alzoo de door den ged. in de eerste plaats opgeworpen exceptie van non-qualificatie hem niet kan volgen en deze hem zal behooren te worden ontzegd;

O. met betrekking tot het tweede middel van nietontvankelijkheid:

dat, vermits, naar alle beginselen van de tegenwoor dige en de daaraan voorafgaande Fransche wetgeving, eene nalatenschap is eene onsplitsbare universitas tusschen de verschillende deelgenooten, de scheiding daarvan alzoo alleen in regten in haar geheel kan worden gevorderd;

dat, bij de scheiding en verdeeling van die universitas, moet gelet worden op de verschillende belangen en regten der verschillende codividenten, en daardoor moet worden bepaald, welk aandeel ieder hunner daarin competeert;

dat alzoo eene splitsing der nalatenschap in verschillende deelen, naar aanleiding der verschillende aanspraken en regten der verschillende deelgenooten, is onbestaanbaar, omdat daardoor de universitas zoude worden gesplitst in zoovele deelen, als er verschil van aanspraak en regt bestaat tusschen de verschillende deelgenooten;

O., dat, vermits de tegenwoordige eischer, hoezeer, als in dezen boedel zijnen vader vertegenwoordigende, slechts eene scheiding der roerende goederen vordert, omdat hij beweert alleen daarbij geïnteresseerd te zijn, in strijd met bovenstaand regtsbeginsel, eene regtsvordering heeft ingesteld, welke hem alzoo regtens niet kan volgen:

Concludeert, dat het der Regtbank moge behagen, met verwerping der door den ged. opgeworpen exceptie van non-qualificatie, den eischer te verklaren niet-ontvankelijk in zijne tegenwoordige vordering, zoo als die is liggende, en hem te veroordeelen in de kosten dezer procedure.

De Regtbank enz.,

Overwegende, wat de daadzaken aangaat:

dat de eischer stelt, dat hij, ten gevolge van het overlijden van zijnen vader P. LANSER DE GILDE, OP den 25 Febr. 1858, bij representatie medegeregtigd is met de gedaagden tot de nog onverdeelde nalatenschap van mejufvrouw P. VAN DER MEER, in leven echtgenoote

van wijlen A. VAN BEEK, gewoond hebbende en overleden te Zuidland den 20 Julij 1846, voor zoover die nalatenschap bestaat uit roerende goederen, als vallende die in de huwelijks-gemeenschap van het door zijnen auteur P. LANSER DE GILDE met P. VAN BEEK, dochter van de genoemde erflaatster, aangegane tweede huwelijk; dat, daar de scheiding en verdeeling dier nalatenschap voor alsnog, niettegenstaande des eischers pogingen om daartoe te geraken, niet heeft plaats gehad, hij mitsdien heeft geconcludeerd: dat de gedaagden bij vonnis dezer Regtbank zullen worden veroordeeld om met hem eischer over te gaan tot de scheiding en verdeeling van de nalatenschap van voormelde mejufvrouw P. VAN DER MEER, voor zoover die uit roerende goederen bestaat, zulks overeenkomstig de voorschriften der wet, en mitsdien tevens een notaris worde benoemd, ten wiens overstaan de werkzaamheden der scheiding zullen plaats hebben, indien partijen zich niet over de keus van een notaris zullen hebben verstaan, binnen acht dagen na de beteekening van het in deze te wijzen vonnis; en dat wijders bij dat vonnis de plaats en dag zal worden bepaald, wáár en wanneer partijen gehouden zijn, zonder nadere oproeping te verschijnen; voorts een onzijdig persoon zal worden benoemd om de gedaagden, voor zoover zij weigerachtig en nalatig blijven om to die scheiding mede te werken, daarbij te vertegenwoordigen en, hetgeen zij zouden kunnen ontvangen, als bewindvoerder te beheeren; alles met veroordeeling van de gedaagden, ingeval van tegenspraak of verzet, in de kosten van het geding, die anders, als kosten om tot de verdeeling te geraken, ten laste der voormelde nalatenschap zullen worden geleden ;

O., dat de gedaagden tegen die vordering hebben aangevoerd en geconcludeerd, die sub nis. 1 en 2, dat zij geene tegenspraak doen tegen de door den eischer ingestelde vordering en mitsdien acte verzoeken hunner bereidverklaring; en wijders, dat bij vonnis zal worden. verklaard, dat de kosten, aan hunne zijde gevallen, als kosten om tot de verdeeling te geraken, ten laste der voormelde nalatenschap zullen worden geleden; die sub nis. 3, 4, 5, en 6, dat zij zich ten deze refereren aan den uitspraak van den regter en verzoeken, dat van die verklaring aan hen acte zal worden verleend ;

die sub nis. 7, 8 en 9, dat de eischer bij vonnis dezer Regtbank zal worden verklaard niet-ontvankelijk in de door hem ingestelde vordering, althans dat die vordering hem zal worden ontzegd, met veroordeeling van den eischer in de kosten;

O. in regten betrekkelijk de door deze gedaagden voorgestelde middelen van niet-ontvankelijkheid des eischers, hierin bestaande :

10. dat de eischer, als representerende zijn vader P. LANSER DE GILDE, welke nimmer, hetzij ab intestato, hetzij ex testamento, erfgenaam is geweest van meergemelde P. VAN DER MEER, in casu alzoo onbevoegd is scheiding en verdeeling harer nalatenschap te vragen, welke nalatenschap dan ook reeds op 24 April 1858 voor den notaris VLIELANDER tusschen de werkelijke erfgenamen behoorlijk is gescheiden;

20. dat de eischer vraagt scheiding en verdeeling alleen van de roerende goederen dezer nalatenschap, hetwelk onbestaanbaar is, daar eene nalatenschap is eene onsplitsbare univer.ilas, welke moet worden ge

« EdellinenJatka »