Sivut kuvina
PDF
ePub

en

dat de eischer gepersisteerd heeft bij zijnen eisch, er niet is gedupliceerd;

O. in regten:

dat de vraag is, of eene vrouw, die in gemeenschap van goederen gehuwd is, kan in regten geroepen worden te gelijk met haren man ter harer adsistentie wegens eene schuld, vóór haar huwelijk aangegaan;

O., dat bij de wet zulks nergens is verboden, en onder anderen in art. 3 B. R. verondersteld wordt, dat dit soms moet geschieden, dewijl in het laatste gedeelte van dit artikel wordt gezegd, als uitzondering op den gemeenen regel, dat aan ieder der gedaagden een afschrift van de dagvaarding moet worden gelaten, dat aan de echtgenooten, niet van tafel en bed of van goederen gescheiden, slechts één afschrift moet worden gegeven;

dat, hoewel de man het hoofd der echtvereeniging is, en hij als zoodanig de gemeenschap alleen beheert en de schulden van zijne vrouw, vóór het huwelijk gemaakt, ten laste der gemeenschap komen, zoodat hij, alleen gedagvaard zijnde, ook alleen de belangen der gemeenschap zoude kunnen waarnemen, dit echter niet belet, dat dáár, waar het geldt verbindtenissen, door de vrouw aangegaan vóór haar huwelijk, deze in regten worde geroepen, en haar man tot bijstand;

dat zulks in het belang van de gecontracteerd hebbende wederpartij noodzakelijk kan zijn, die onder anderen aan niemand anders dan aan degenen, die met hem in lite zijn, den beslissenden eed kan opdragen, en ook iemand buiten het proces niet op vraagpunten kan doen hooren, terwijl dit noch in het eene, noch in het andere geval ten opzigte van den man eenig

gevolg zoude kunnen hebben, daar die niet is geweest de handelende persoon in de overeenkomst;

dat het aan den anderen kant de regten der vrouw niet benadeelt, die dan en zelve zich kan verdedigen, zoo als haar bijzonder belang kan medebrengen, met het oog op eene eventuele ontbinding der gemeenschap, èn door haren man bijgestaan wordt, die voor de gemeenschap zorg draagt;

dat dus de vraag bevestigend moet worden beantwoord en de voorgestelde exceptie, als niet overeenkomstig met de wet en zonder belang voor de gedaagden, moet worden verworpen;

O., dat de gedaagden niet op den eisch hebben geantwoord, maar alleen hunne exceptie hebben aangevoerd, waartoe zij niet geregtigd waren, op straffe van verwijzing in de kosten, op het niet-nakomen van het voorschrift der wet;

Gezien artt. 160, 174, 176, 179, 186 B. W., artt. 3 en 160 B. R.;

Verwerpt de in deze opgeworpen exceptie;

Gelast partijen voort te procederen, zoo en in voege als is gedagvaard;

Veroordeelt de gedaagden en excipiënten in de kosten.

§ 8.

Zoo al de erfgenaam van een kapitaa!, ingeschreven op het Grootboek der Nationale Schuld ten name der door den erflater daarover aangestelde bewindvoerders, geregtigd is hetzelve, gedurende het beheer dier bewindvoerders, te verbinden, kan echter geen verkoop, af- en overschrijving daargeheel of gedeeltelijk plaats hebben, dan na het eindigen van het bewind.

van,

De Arrondissements-Regtbank te Amsterdam (Eerste Kamer) wees in de zitting van 1 November 1865, onder voorzitterschap van Mr. C. F. GULCHER, het volgende vonnis in de zaak van de Crediet-Vereeniging te Amsterdam, eischeres, procurenr, Mr. E. J. ASSER,

contra

Mr. F. DE WILDT, directeur der Grootboeken, en C. W. VAN WEST, betaalmeester der Nationale Schuld beiden wonende te Amsterdam, gedaagden, procureur M. W. LUBER Jr.

De Regtbank enz.,

Gehoord de conclusie van het Openb. Min., strekkende tot nietig-verklaring en opheffing van het in deze gelegde beslag met ontzegging aan de eischeres harer vordering;

Overwegende ten aanzien der feiten:

dat de eischeres, bij exploit van den 30 Junij 1865, onder handen en bewind van de gedaagden executoriaal beslag gelegd heeft op een kapitaal, groot f28,100, in het grootboek der 21/2 pct. nationale schuld, ten laste van dit Rijk, ingeschreven ten name van L. P. KOK ANKERSMIT te Apeldoorn, J. KORVER, te Oosthuizen, en C. BEEZEM te Monnikendam, als bewindvoerders

over het erfdeel van P. L. RAQUIN, opgekomen uit de nalatenschap van T. KAASKOOPER, weduwe PIETER (lett. L, deel 12, no. 3541), alsmede op de bereids verschenen of nog te verschijnen renten, en zulks uit krachte van eene in executorialen vorm uitgegeven grosse eener acte, op den 20 Oct. 1862 voor den notaris W. F. OVERHOFF Jr. alhier gepasseerd, waarbij P. L. RaQUIN, wonende alhier, voornoemd kapitaal, tot een beloop van 7000, verbonden heeft ten behoeve van de crediet-vereeniging, en zulks tot zekerheid van hetgeen genoemde vennootschap, blijkens rekening-courant, van hem, wegens wissel- en andere handels-operatiën, mogten te vorderen hebben, zijnde voorgezegde grosse, bij exploit van den 21 Junij 1865, aan genoemden P. L. RAQUIN beteekend, met bevel om aan meergenoemde crediet-vereeniging te betalen de somma van ƒ 6586.08, voor saldo van rekening-courant, met de interessen en kosten;

dat dit beslag, bij exploit van den 5 Julij 1865 aan den geëxecuteerde P. L. RAQUIN beteekend, en de derde beslagenen Mr. F. DE WILDT en consorten, bij exploit van den 22 Julij 1865, voor deze Regtbank gedagvaard zijn om, vermits de geëxecuteerde, binnen den bij de wet bepaalden termijn, niet was in verzet gekomen, aan de eischers af te geven eene door hen onderteekende verklaring van alle goederen of geldswaarden, welke zij van den geëxecuteerde onder bunne berusting hebben of hem moeten uitkeeren, voorts aan de eischeres, tegen behoorlijke kwijting, af en over te geven hetgeen dien ten gevolge gebleken zal zijn aan den geexecuteerde toe te behooren en, voor zooverre uit de af te leggen verklaring blijken mogt, dat zich onder

de gearresteerde geldswaarden mede bevinden een of meer kapitalen, inschrijvingen op de grootboeken der nationale werkelijke schuld, staande ten name of toekomende aan genoemden P. L. RAQUIN, alsdan de eischeres te hooren magtigen, die inschrijvingen door een daartoe bevoegd beambte te doen verkoopen en aan den kooper af en over te schrijven, en al de daartoe bij de directie van het grootboek gevorderde stukken te teekenen en in te leveren, en zulks tot het beloop, of in mindering van hetgeen de eischeres van den geëxecuteerde te vorderen heeft, ZOO voor kapitaal, renten als kosten, die van het tegenwoordige geding daaronder begrepen ;

dat, nadat van wege de derde beslagene procureur was gesteld, de eischeres heeft geconcludeerd overeenkomstig de dagvaarding;

dat de gedaagden, bij conclusie van antwoord, door den eersten ged., als directeur der grootboeken van de nationale schuld, en als zoodanig de beide derde gearresteerden vertegenwoordigende, onderteekende schriftelijke verklaringen hebben ingeleverd, houdende opgave van voorgemelde inschrijving, en voorts dat de renten op het kapitaal verschuldigd zijn sedert den 1 Januarij 1865, met verdere conclusiën, onder referte voor het overige aan het oordeel der Regtbank, dat den eersten ged. zullen worden goedgedaan alle kosten, aan zijde van de derde gear resteerden gevallen;

dat de eischeres bij conclusie heeft verklaard de gedane declaratie goed te keuren, en voorts van die goedkeuring acte verzoekende, alsmede van zijne beeid verklaring om de bedoelde kosten goed te doen, gevorderd de veroordeeling van dien eersten ged. qq.

« EdellinenJatka »