BROEDERSCHAP CANDIDAAT NOTARISSEN, REGT EN WET. NEDERLAND TIJDSCHRIFT VOOR HET NOTARIS-AMBT. VERTOOGEN. OVER HET DRAGEN VAN SCHULDEN IN In deel 17 van dit tijdschrift, bladz. 1, werd door den heer G. P. VROOM een betoog geleverd, dat ook in tweede en verder huwelijk de schulden tusschen de echtgenooten gemeen zijn, en aangetoond: dat het bestuur der registratie ongelijk had door te beweren,,,dat ,,de nieuwe echtgenoot niet in de schulden der gemeen,,schap dragen moet, dat hij bij de verdeeling van den ,,boedel alleen kan verkrijgen eene waarde, gelijkstaande ,,met de som, die hem in het saldo des boedels toe,,komt, en dat hij over hetgeen hij meer verkrijgt regt ,,van overdeeling moet betalen." De vraag of de zienswijze van genoemd bestuur al dan niet juist is, maakte het onderwerp uit van eene procedure, onlangs voor de regtbank te Zwolle gevoerd, waarbij het bestuur in het ongelijk werd gesteld. Om het practisch belang der zaak willen wij het vonnis der regtbank met de wederzijds gewisselde stukken mededeelen, na vooraf de casus positie te hebben opgegeven: H. M. huwde onder de werking van het Fransche XVIII DI. 9 B. W. met H. P., uit welk huwelijk één kind werd geboren, genaamd A. M. M. Later (in 1829) trouwde H. M. met J. P., uit welk huwelijk weder één kind werd geboren, genaamd A. C. M. H. M. huwde, onder de werking van het thans vigerend B. W., met T. G. J., zonder huwelijksvoorwaarden vast te stellen, en uit dit huwelijk sproten twee kinderen met namen: W. M. en H. T. M. H. M. overleed in 1862, na bij testament het beschikbaar gedeelte zijner nalatenschap te hebben vermaakt aan zijne kinderen W. M. en H. T. M. Bij acte van scheiding, verleden voor den notaris H. den 11den April 1863, werden de nalatenschap van H. M. en de huwelijksgemeenschap, tusschen hem en T. G. J. hebbende bestaan, verdeeld; welke acte werd registreerd tegen een vast regt van f 2.40. In die acte komt de verklaring voor:,,dat de gemeenschap van H. P. en H. M. en de nalatenschap van H. P. uit geene andere goederen dan eenige weinige kleederen hebben bestaan, erkennende de deelgenoot A. M. M. haar aandeel daarvan reeds te hebben ontvangen. Bij de acte van scheiding wordt opgegeven, dat tot den te verdeelen boedel behoort: Actief Passief. zoodat er een saldo overblijft ad dat H. M. heeft aangebragt een waarde f 8443.67 zoodat er gedurende het derde huwelijk eene winst was verkregen ad . f 4536.89 f 3906.78 Bij de berekening van regten wordt verklaard 1) dat de boedel van H. M. is zamengesteld uit: zijnen aanbreng en zijne helft in de winst te zamen f 3500.1953.39 f 5453.39 1) Deze berekening is niet geheel juist, aangezien het aandeel van T. G. J. in den boedel van H. M., voor de berekening van diens nalatenschap, is gesteld op f 1090.68, terwijl dat aandeel later wordt terug gebragt op f 872.54. Op de volgende wijze worden de nalatenschap van H. M. en het aandeel van T. G. J. in diens boedel zuiver berekend. 2 voorkinderen A. M. M. en A. C. M. = 2 b. 2 kinderen (3 huwelijk) W. M. en H. T. M. = 2 6 + 4 x = c, Echtgenoot T. G. J. = ƒ. dat T. G. J. hiervan niet meer, door de Nalatenschap van H. M. f 4362.71 dat W. M. en H. T. M. krachtens tes tament het beschikbaar gedeelte der na Waarvan elk der vier kinderen en F. G. J. 15 moe haar aandeel in de nalatenschap van H. M. W. M. en H. T. M. ieder hetzelfde bedrag en dus f 1745.09 en het hun bij testament be 872.54 872.54 makende te zamen het saldo des boedels f |