Sivut kuvina
PDF
ePub

dat ieder der deelgenooten naar evenredigheid van zijn aandeel in het saldo moet dragen in de schulden der gemeenschap, zoodat tockomt:

[merged small][ocr errors][merged small][merged small][merged small][merged small][ocr errors][ocr errors][merged small][ocr errors][ocr errors][ocr errors][merged small][merged small][merged small][ocr errors][ocr errors][merged small][ocr errors][ocr errors]

f 8443.67 f 12579.58 f 21023.25

Aan T. G. J. wordt toebedeeld:

aan onroerend goed.

[ocr errors]

وو

f

5500.

[merged small][merged small][ocr errors][ocr errors][ocr errors][ocr errors][merged small][merged small]

roerende

te zamen

en aan ieder der andere deelgenooten aan

goederen eene waarde, geëvenredigd aan het bedrag van hunne aandeelen in het actief.

Bij dwangschrift van den 10den April 1865 vorderde het bestuur der registratie van T. G. J. de betaling van f 227.22, wegens te weinig betaalde regten van registratie en overschrijving, op grond:

dat, krachtens art. 236 B. W., T. G. J. slechts geregtigd zoude zijn: tot hare aanbrengst ad f 1036.89

de helft in de overwinst ad

en 15 van den aanbreng van H. M. ad

[merged small][ocr errors]
[ocr errors]

1903.39

[ocr errors]

700.

[ocr errors]

f 3690.28

[merged small][merged small][ocr errors][merged small][merged small][ocr errors][merged small][merged small][merged small][merged small][merged small]

op roerend goed, voor een bedrag van f4117.75 waarvoor

82.40

72.40

[ocr errors]

verschuldigd zoude zijn 2 % over ƒ 4120.- f
op onroerend goedf 1809.72, 4% f1810.-
terwijl wegens de erkenning door de deel-
genoot A. M. M. dat zij haar aandeel in
de gemeenschap, bestaan hebbende tus-
schen H. M. en H. P., heeft ontvangen

verschuldigd zoude zijn 1)

en wegens scheiding.

[ocr errors]
[ocr errors]
[ocr errors]
[merged small][merged small][ocr errors][ocr errors][merged small][merged small][ocr errors][merged small]

-.80

2.40

[ocr errors]
[merged small][merged small][ocr errors][merged small][merged small][merged small]
[ocr errors]
[ocr errors]
[blocks in formation]
[ocr errors]
[merged small][ocr errors][ocr errors][ocr errors][merged small]

verschuldigd zijn 1/2 % van f 1810.

88 opcenten

Uitmakende te zamen

1) De bijvordering van dit vastregt is moeijelijk in overeenstemming te brengen met de resolutie van den Minister van Finantiën dd. 16 December 1864 No. 14 (P. W. 4579), waarbij is beslist:,,dat eene verklaring in eene acte van scheiding, dat het lijfstoebehooren van den erflater reeds vroeger onderling verdeeld is, bezwaarlijk kan worden aangemerkt als eene van de scheiding onafhankelijke beschikking, in den zin van art. 11 der wet van 22 Frim. VII, en dus niet afzonderlijk met een vastregt van f.80 kan belast worden.

[ocr errors][merged small]

,,Anders zou het wezen," wordt in die resolutie gezegd, neer de verklaring zaken betrof, nagelaten door een ander dan degeen, wiens boedel bij de acte gescheiden werd, en tot die zaken niet al dezelfde personen geregtigd waren, tusschen wie de gescheiden boedel ge

[merged small][ocr errors]

Indien de gemeenschap van H. M. en H. P. niet reeds ware verdeeld, zoude zij in den te verdeelen boedel begrepen zijn geweest en mede bij deze acte zijn gescheiden. De verklaring dat zij reeds verdeeld was, kan dus niet worden aangemerkt als eene van de scheiding onafhankelijke beschikking in den zin van art. 11 der Wet van 22 Frim. VII.

Tegen dit dwangschrift kwam T. G. J. in verzet den 27sten April 1865, onder aanbod echter van betaling eener som van f 12.975; zijnde voormeld vast regt

van

[ocr errors]

en een regt van overbedeeling op roerend goed ad f 429.60 (f 430.- 2 %) voortspruitende uit de verschillende berekening van het 1/5 aandeel van T. G. J. in den boedel van H. M.; bij welken boedel het bestuur der registratie (in overeenstemming met het arrest van den Hoogen Raad dd. 10 Junij 1864) niet voegt de helft der winst aan H. M. toekomende.

38 opcenten

Te zamen

[merged small][ocr errors][merged small][merged small][merged small][ocr errors][merged small][merged small]

over welk bedrag de opposante, zonder de gegrondheid der heffing te erkennen, geen geschil wilde voeren.

Deze som, niet aangenomen zijnde, werd gestort in de consignatiekas; en werd het bestuur der registratie voor de regtbank gedagvaard tot van waarde verklaring van aanbod en consignatie en tot vernietiging van het dwangschrift:

In de memorie van antwoord van het bestuur komt het volgende voor:

„Het blijkt uit de stukken dat tusschen partijen alleen verschil bestaat over de vraag, of op de acte van scheiding regt van registratie en overschrijving verschuldigd is, ter zake dat bij de acte van scheiding de aandeelen der mededeelgenooten en dus ook dat van de opposante zijn vastgesteld in het onzuiver bedrag van den verdeelden boedel, niettegenstaande H. M. in derde

huwelijk met de opposante was gehuwd, en dus art. 236 B. W. toepasselijk was.

,,De opposante beweert dat aan haar te regt een aandeel ook in de schulden is toegekend, en zij beroept zich te dien einde op art. 235 in verband met art. 176 B. W.

[ocr errors]

,,Het bestuur acht dat beroep onjuist; wat in art. 235 als beginsel wordt vooropgesteld, wordt voor het geval dat er voorkinderen uit het eerste huwelijk aanwezig zijn, door art. 236 beperkt, en uit laatstgemeld art. blijkt zoo duidelijk mogelijk, dat het gedeelte, waarmede de tweede echtgenoot, door de vermenging van goederen en schulden mag worden bevoordeeld, niet is een vast evenredig deel in de nalatenschap des hertrouwden echtgenoots, belast met een gelijk evenredig deel in de schulden, maar een deel ten beloope van zekere som, van de som namelijk, welke het minst bevoordeelde van de voorkinderen uit den boedel, dat is, naar het arrest van den Hoogen Raad van 10 Junij 1864, uit de aanbrengst van den hertrouwden echtgenoot geniet, dat is zuiver verkrijgt. Hetgeen die som te boven gaat, valt, volgens dat artikel ten voordeele der nalatenschap. Valt dit alles ten voordeele der nalatenschap, dan moeten ook noodwendig al de schulden der gemeenschap ten laste van de nalatenschap blijven. Uit dat artikel, in verband met art. 240, volgt dus: 1o. dat wanneer er inkorting plaats heeft, het aandeel of de regten van medeeigendom van den tweeden echtgenoot op de goederen der gemeenschap worden beperkt tot: a een bedrag, gelijkstaande met zijnen zuiveren aanbreng, b eene som, gelijkstaande met die, welke het minst bevoordeelde der voorkinderen uit de

aanbrengst van den hertrouwden echtgenoot zuiver verkrijgt, een en ander vermeerderd met het bedrag van de helft der winsten, die staande het huwelijk gemaakt of verminderd met het beloop van de helft der verliezen, welke gedurende het huwelijk geleden zijn, 2o. dat hetgeen na aftrek van het aan den tweeden echtgenoot toekomende, van het bedrag der baten van de gemeenschap overblijft, belast met al de schulden der gemeenschap, tot de nalatenschap van den hertrouwden echtgenoot behoort. Had dus de opposante slechts regt op eene bepaalde en zuivere waarde uit den boedel, zij ontvangt een aanzienlijk bedrag meer, en neemt daarvoor schulden van den boedel voor hare rekening ter ontlasting van de erfgenamen van haren man, waarvoor de registratieregten van overbedeeling volgens de regelen in de bij het dwangschrift aangehaalde wetsbepalingen opgetrokken van toepassing zijn.

Het bestuur meent hiermede te kunnen volstaan ten betooge, dat de opposante niet kan volstaan met het door haar gedaan aanbod, en dat de vordering van het bestuur, zooals die bij dwangschrift is ingesteld, is deugdelijk en op de wet gegrond."

Bij memorie van dupliek gaf de opposante onder anderen het volgende te kennen:

,,Den 15 Mei 1865 werd aan opposante beteekend eene memorie van antwoord van het gedaagde bestuur, waarbij het erkent, dat de som van f 12.975 door opposante is aangeboden, en dat er tusschen partijen alleen verschil bestaat over de vraag of op de acte van scheiding regt van registratie en overschrijving verschuldigd is, ter zake dat bij de acte van scheiding de aan

« EdellinenJatka »