Sivut kuvina
PDF
ePub

REGTSVRAGEN.

Echtelieden, wier huwelijk onder den Code Nap. was aangegaan en onder het Ned. B. W. door den dood van een hunner ontbonden werd, hadden elkander bij huwelijks-contract het vruchtgebruik tot hertrouwens toe gemaakt der roerende en onroerende goederen van den eerst stervende, voor zooverre de wet zulks toelaat.

Uit dat huwelijk bleven vier kinderen achter.
De vraag is: waartoe bepaalt zich die gifte?
G. W. R.

Is andermaal inschrijvingsregt verschuldigd ten kantore van hypotheken, ter zake eener nadere hypotheekstelling, tot zekerheid eener hypothekaire schuld, waarvan reeds vroeger inschrijving heeft plaats gehad en waarvan derhalve reeds toen de regten voldaan zijn?

Continueert het vruchtgebruik, behoorende aan een der echtelieden, die in algeheele gemeenschap van goederen zijn gehuwd, bij den dood van den anderen echtgenoot, ten voordeele van den overblijvende alleen, of van hem (haar) en de geregtigden tot de nalaten

schap van den overledene te zamen, en hoe is het ten dien opzigte met pensioenen en lijfrenten?

Indien ten name der vrouw eene uitkeering uit een weduwenfonds of uit een levensverzekering is verkregen. door gelden der gemeenschap, is dan het regt op uitkeering als bate der gemeenschap te beschouwen, zoodat ze onder de verdeeling begrepen wordt, of wel, kan de vrouw het voordeel (zonder vergoeding altijd) voor zich reclameren?

Is de Notaris gehouden de acte van depôt van eenen olographischen uitersten wil zelf te schrijven?

Is de bepaling in een huwelijks-contract geldig, dat er geene gemeenschap zal zijn, indien de vrouw kinderloos komt te overlijden vóór haren man en voor hare ouders, terwijl bij eerderoverlijden van de ouders, mits dan kinderen hebbende, er gemeenschap zal zijn?

A.

PHILODICUS.

BEANTWOORDING VAN REGTSVRAGEN.

In deel XVIII, bladz. 126, wordt de vraag gedaan. of de echtgenoot, aan wien bij huwelijks voorwaarde. het beschikbare gedeelte der nalatenschap van den anderen echtgenoot is geschonken, erfgenaam is. Ik meen die vraag ontkennend te moeten beantwoorden, en wel op de volgende gronden:

Het B. W. kent slechts twee soorten van Erfgenamen n. 1.: de bij de Wet geroepenen en de bij Uiterste Wil benoemden; deze zijn het dan ook alleen, die bij overlijden van den Erflater van regtswege in het bezit zijner nagelaten goederen treden. Tot de eerste nu, waartoe alleen de wettige en natuurlijke bloedverwanten behooren, en bij gebreke van hen de langstlevende echtgenoot, kan de bij huwelijksvoorwaarde met een deel der nalatenschap begiftigde echtgenoot niet behooren; doch meer aannemelijk schijnt het, hem onder de tweede te rangschikken en ik heb dan ook in huwelijksvoorwaarden wel eens gelezen: „De bruidegom benoemt tot eenige erfgename zijne bruid de komparante ter andere zijde." Doch die bewoordingen zijn dunkt mij geheel onjuist en in strijd met de wet, die bij huwelijksvoorwaarden alleen toestaat dat de aan

staande echtgenooten elkander giften doen, die bestaan kunnen, hetzij in tegenwoordige en bij de akte bepaald omschreven goederen, hetzij tot de geheele of gedeeltelijke nalatenschap van den schenker. Hieruit volgt dus dat men bij huwelijksvoorwaarden schenkingen kan doen maar niet erfgenamen benoemen. Dit laatste kan alleen bij testament geschieden. Het is waar, bij huwelijksvoorwaarden, waarbij eene geheele of gedeeltelijke nalatenschap wordt weggeschonken, verklaart iemand, even als bij testament, wat hij wil dat na zijnen dood geschieden zal; doch een uiterste wil kan ten allen tijde herroepen worden, en deze vatbaarheid voor te niet-doening maakt een deel van den aard van het testament uit. De huwelijksvoorwaarde echter, gevolgd door een huwelijk, is onherroepelijk en mist daardoor de vereischten van een testament. Heeft dus een der echtgenooten krachtens een huwelijksvoorwaarde van den anderen echtgenoot het geheel of een deel der nalatenschap verkregen, dan bekomt hij dit niet als erfgenaam maar als begiftigde. De bij de Wet geroepene erfgenamen zijn alzoo alleen tot het doen der vereischte. aangifte voor het regt van Successie verpligt: een verpligting die de Wet van 13 Mei 1859 (zie art. 10) alleen aan hen, die eene nalatenschap geheel of gedeeltelijk erven, oplegt.

Van hetgeen door legatarissen of andere verkrijgers (en onder deze laatsten meen ik de begiftigde echtge noot te moeten rekenen) ten gevolge van het overlijden van den erflater aankomt, zal in de Memorie moeten melding gemaakt worden, met opgave van den titel. krachtens welke verkregen wordt. De bevoordeelde echtgenoot is dan voor het regt van successie en van

overgang, bedoeld bij art. 1, no. 1 aansprakelijk in evenredigheid van hetgeen hem is aangekomen, en hoofdelijk voor het regt van overgang, verschuldigd volgens art. 1 no. 2. De successiewet noemt bij art. 10, no. 3, erfgenamen, legatarissen en verkrijgers afzonderlijk en maakt daartusschen alzoo onderscheid, en wie zal men onder verkrijgers verstaan, zoo zij het niet zijn, die noch door de Wet, noch door testament, ten gevolge van het openvallen der nalatenschap, daarvan een deel aankomt? Want wordt iemand bij versterf krachtens wet of testament bevoordeeld, dan is men erfgenaam of legataris, verkrijger m. i. alleen, wanneer de bevoordeeling buiten die beide gevallen plaats heeft.

Mogt deze beschouwing door anderen niet gedeeld worden, zoo zal het mij genoegen doen, dat mijn antwoord op de gestelde Regtsvraag tot tegenschrijven in Regt en Wet aanleiding geeft, om zoo door wrijving van gevoelens tot helderder wetsbegrip te geraken.

S.

H. v. B.

« EdellinenJatka »