Sivut kuvina
PDF
ePub

,,vingen nationale schuld of onroerend goed, moet men ,,eigenaar van een of ander zijn, of lasthebber, bij ,,speciale volmagt van den eigenaar; juist dit laatste ,,schijnt de steller van bovenvermelde resolutie uit het ,,oog te hebben verloren; hij heeft aldus, zoo het schijnt ,,geredeneerd: doet de erfgenaam aangifte, met voorbe,,houd van opschorting, welnu, dan moet hij zekerheid ,,stellen, dit moeten is eene verpligting van den erfge,,naam; ergo, doet de executeur aangifte, dan is hij, ,,zoo hij bij die aangifte de opschorting der belasting ,,voorbehield, tot dezelfde verpligting gehouden naar ,,art. 7 der wet, dus is hij bevoegd, zonder eenige ,,medewerking van den erfgenaam, eene zaak, dezen toe,,behoorende, te verbinden. Geheel die redenering is ,,echter valsch, daar de wet den erfgenaam, zooals wij ,,zeiden, zelfs niet eens verpligt zekerheid te stellen, ,,maar hem de keuze laat tusschen dit te doen of on„middellijk te betalen, zelfs al mogt het regt van op,,schorting bij de memorie zijn voorbehouden."

Wij gelooven dat deze schrijver zich te veel heeft laten medeslepen door het on praktische der wet. Hij voert wel veel aan, dat zou kunnen strekken om den uitvoerder en de erfgenamen tot groote voorzigtigheid aan te sporen, maar geen enkel motief, dat de uitvoerder niet bevoegd zou zijn in de aangifte zich het regt voor te behouden de regten op te schorten en daarvoor zekerheid te stellen.

Onder de verpligtingen bij de wet opgelegd aan uitvoerders van uiterste wilsbeschikkingen, zoo zij eene aangifte hebben ingediend, behoort voorzeker in de eerste plaats de betaling der verschuldigde regten. Die betaling moet in den regel geschieden binnen eene maand

na de aangifte, maar de wetgever heeft die verpligting niet te drukkend willen maken voor hem, die slechts eenen blooten eigendom erfde, en dezen daarom het regt toegekend, om zich voor te behouden de bevoegdheid tot opschorting en het stellen der vereischte zekerheid binnen den voorgeschreven termijn; met andere woorden: zoo een bloote eigendom is ingesteld, berust wel op den aangever de verpligting tot betaling, maar het staat hem vrij aan die verpligting eene tijdsbepaling te verbinden, die hem onder zekere voorwaarden is toegekend.

De wet, die verpligtingen (in casu betaling) voorschrijft, maar deze onder zekere voorwaarden minder bezwarend maakt, zal ook wel de gelegenheid hebben open gesteld om die voorwaarden te vervullen, en dit heeft zij in het onderhavig geval gedaan, door de verpligtingen aan den uitvoerder opgelegd zoo algemeen mogelijk gelijk te stellen met die op den erfgenaam rustende en geene enkele uit te zonderen.

Wij willen hier niet treden in eene beschouwing over het regtmatige der bevoegdheid van den uitvoerder om zekerheid voor verschuldigde regten te stellen, noch over de inbreuk, die de wetgever van 1859 heeft gemaakt op het eigendoms- en hypothecair-stelsel, genoeg zij het, aan te merken, dat de successiewet haar verleent en dat, welke bezwaren er ook tegen mogen bestaan, deze alleen in aanmerking kunnen genomen worden in jure constituendo, maar den uitlegger niet tot eene beslissing mogen leiden in strijd met de wet.

Onder de bezwaren door het tijdschrift tegen eene zekerheidstelling door den uitvoerder gemaakt, behoort ook, dat het verbonden goed, gedurende het verband, nagenoeg uit den handel is. Wij kunnen niet inzien,

dat dit eenigzins zou kunnen strekken, om de onbevoegdheid, ja zelfs, het niet wenschelijke van eene zekerheid door den uitvoerder gesteld, aan te toonen, daar in geval de erfgenaam zelf zekerheid stelt, hij dit evenmin als de uitvoerder doen kan, zonder eenig goed te verbinden en een verband met zijne toestemming gelegd wel even drukkend zal zijn, als dat door den uitvoerder toegestaan.

III. Is de uitvoerder bevoegd zonder magtiging der erfgenamen, goederen der nalatenschap of aan de erfgenamen persoonlijk behoorende, te verbinden zonder hunne goedkeuring of magtiging?

Was het niet moeijelijk uit de wet te bewijzen, dat zij den uitvoerder eener uiterste wilsbeschikking heeft bevoegd verklaard zekerheid te stellen voor opgeschorte successieregten, zij is niet even duidelijk, waar het de vraag geldt, welke goederen de uitvoerder moet verbinden.

Oppervlakkig zou men denken, dat uit de geheele gelijkstelling van de verpligtingen van den uitvoerder met die van de erfgenamen, noodzakelijk moet volgen dat gene ook bevoegd moet zijn om al die goederen te verbinden, die de erfgenamen zelve zouden kunnen bezwaren. En toch komt ons deze stelling al zeer

onaanneme

lijk voor. De Wet wil zekerheid, ook al wordt zij door een' uitvoerder gesteld, maar wijst de goederen niet aan, die zij wil dat verbonden zullen worden. Het is dus het meest waarschijnlijk, dat de wetgever, wat de uitvoerders betreft, dezelfde goederen heeft op het oog gehad, die in art. 1059 B. W., waarheen het tweede lid van art. 7 der successiewet verwijst, zijn aangewezen; nl. de goederen behoorende tot de nalatenschap, (voor zoover zij volgens art. 47 voor verband vatbaar

zijn). Deze goederen mag de uitvoerder vervreemden, zoo hij dienstig oordeelt, de regten dadelijk te betalen, zou hij dan diezelfde goederen niet mogen bezwaren (gedeeltelijk vervreemden)?

Het gaat o. i. te ver om den uitvoerder de bevoegdheid toe te kennen goederen te verbinden, die den erfgenamen persoonlijk toebehooren. Had de wetgever hem dat regt willen toekennen, deze zoo groote inbreuk op het eigendomsregt willen maken, hij had het uitdrukkelijk moeten doen, maar nu hij dit niet heeft gedaan, mag men uit de algemeene verpligting van den uitvoerder om zekerheid te stellen, niet besluiten, dat hij daartoe gebruik kan maken van alle goederen, die aan de erfgenamen behooren.

IV. Is de uitvoerder bevoegd, zekerheid te stellen voor die regten, welke verschuldigd kunnen worden voor overgangen van een' blooten eigendom, gedurende het vruchtgebruik en waarvoor het bestuur der registratie zekerheidstelling toelaat te gelijk met die voor de reglen van den ingestelden blooten eigendom verschuldigd?

Art. 7 der successiewet legt den uitvoerder de vervulling op van al de verpligtingen bij die wet aan de erfgenamen opgedragen, waartoe, gelijk wij gezien heb. ben, ook behoort het stellen van zekerheid voor opgeschorte regten. Die verpligtingen, maar ook deze alleen, maken den uitvoerder bevoegd de vereischte zekerheid te stellen. Wordt nu bij administratieve bepaling (P. W. 3697) vergund om zekerheid te stellen voor regten, die wegens latere overgangen van den blooten eigendom verschuldigd kunnen worden, dan is er geen sprake van eene verpligting, en alzoo ook niet van eene bevoegdheid des uitvoerders om voor die regten zeker

heid te stellen. De vraag moet dus ontkennend beantwoord worden.

Het bestuur der registratie heeft in gelijken zin beslist (P. W. 4387).

Wel kan de uitvoerder optreden als gemagtigde van de erfgenamen, en dan zekerheid stellen ook voor verschuldigd te worden regten, maar men lette wel, dat hij dan niet handelt in hoedanigheid van uitvoerder, maar krachtens zijne volmagt.

V. Kunnen de erfgenamen het bezit van den uitvoerder, volgens art. 1055 van het Burgerlijk Wetboek niel doen ophouden, dan wanneer zij den uitvoerder in staat stellen tot betaling der opgeschorte regten van successie en overgang, even als ten opzigte der legaten bij bedoeld artikel is bepaald?

Ingevolge art. 1054 B. W. duurt het bezit der uitvoerders een jaar, te rekenen van den dag, waarop zij zich in het bezit hebben kunnen stellen, indien door den erflater geen andere tijd bepaald is.

Het volgend artikel in verband met art. 7 der successiewet geeft den erfgenamen de bevoegdheid dat bezit eerder te doen eindigen, mits zij den uitvoerder in staat stellen tot betaling der zuivere en onvoorwaardelijke legaten en van de regten van successie en overgang, of doen blijken dat die legaten en regten reeds zijn voldaan.

Zal het bezit dus binnen het jaar eindigen, dan moeten ook de successieregten betaald zijn; worden zij het niet, dan heeft de uitvoerder ook het regt in het bezit te blijven, totdat hij het een jaar gehad heeft.

Waar de wet duidelijk is, mag men niet vragen naar het min of meer doelmatige eener bepaling, om daardoor eene andere uitlegging te geven.

« EdellinenJatka »